ECLI:NL:RBDHA:2023:7068
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf
In deze zaak heeft verzoekster, een Syrische nationaliteit hebbende vrouw, op 3 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging voor voorlopig verblijf. Na een periode van stilzwijgen heeft verzoekster op 16 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Op 21 maart 2023 heeft verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, alsnog een besluit genomen en de aanvraag ingewilligd, waarbij een dwangsom is verbeurd. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder aan verzoekster tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag, wat de basis vormt voor de proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De beslissing van de rechtbank is openbaar gemaakt en verzoekster is geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.