In deze zaak hebben verzoekers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag van 18 februari 2022 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 10 november 2022 de ambassade in Nur-Sultan gemachtigd om aan verzoeker een mvv te verlenen. Verzoekers hebben vervolgens hun beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verweerder niet binnen de geldende termijn op de aanvraag heeft beslist en de aanvraag hangende het beroep heeft ingewilligd, is verweerder geheel tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekers. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank stelt de proceskosten op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De rechtbank heeft verzuimd om griffierecht te heffen, waardoor verweerder geen griffierecht hoeft te vergoeden. De beslissing van de rechtbank is dat verweerder in de proceskosten van verzoekers wordt veroordeeld tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door rechter E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier N.F. Kreeftmeijer, en is openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie.