ECLI:NL:RBDHA:2023:7174

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
NL23.9670
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 30 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 29 juni 2019 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 15 mei 2023 uitspraak gedaan. Eiser had eerder op 4 augustus 2020 een afwijzing van zijn aanvraag ontvangen, maar deze werd op 30 augustus 2022 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd. De Afdeling had verweerder opgedragen om opnieuw op de asielaanvraag te beslissen, zonder een nieuwe termijn te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn op 28 februari 2023 was verstreken en dat eiser op 8 maart 2023 verweerder rechtsgeldig in gebreke had gesteld. Hierdoor was het beroep kennelijk gegrond.

De rechtbank heeft bepaald dat verweerder alsnog binnen acht weken na de uitspraak een besluit op de asielaanvraag van eiser moet nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat, hoewel de uiterste termijn van 21 maanden was overschreden, de rechter geen onrealistische termijnen kan opleggen aan het bestuursorgaan.

De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9670

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 30 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 29 juni 2019.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling
door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 29 juni 2019 een asielaanvraag ingediend. Op 4 augustus 2020 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Op 30 augustus 2022 heeft de Afdeling [2] het besluit vernietigd en aan verweerder opgedragen om opnieuw op de asielaanvraag te beslissen.
3. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling verweerder in de uitspraak van 30 augustus 2022 heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen, zonder daarbij een nieuwe termijn te stellen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet het bestuursorgaan in dat geval beslissen binnen dezelfde termijn als de termijn die gold voor het nemen van het vernietigde besluit. [3] Gelet op artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 dient verweerder daarom binnen zes maanden, gerekend vanaf de dag na die waarop de uitspraak van 30 augustus 2022 aan partijen bekend is gemaakt, een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiser te nemen. De beslistermijn is na 28 februari 2023 verstreken. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder op 8 maart 2023 rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken alvorens eiser het beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarmee kennelijk gegrond.
4. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat verweerder alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In een uitspraak van 8 juli 2020 [4] heeft de Afdeling verweerder gevolgd in het standpunt dat een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-wekenmodel) passend is
5. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op te dragen zo spoedig mogelijk op de asielaanvraag van eiser te beslissen, maar uiterlijk binnen acht weken na verzending van deze uitspraak. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat hoewel de uiterste termijn van 21 maanden ruim is overschreden, uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de rechter geen nadere termijn mag stellen waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder eiser heeft uitgenodigd om op 20 april 2023 aanvullend te worden gehoord.
6. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 7.500.
7. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2233, en van 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2067.