ECLI:NL:RBDHA:2023:7209

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
NL23.6011
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder weigert asielaanvraag op grond van Dublinverordening; verantwoordelijkheid België

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraanse nationaliteit hebbende man, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris baseerde deze beslissing op de Dublinverordening, waarin is vastgesteld dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser had eerder asiel aangevraagd in Nederland en België, maar zijn verzoeken waren afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 28 maart 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.S. Sewman, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. C.H.H.P.M. Kelderman.

De rechtbank overwoog dat, ondanks de eerdere afwijzingen van asielverzoeken in België, de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het huidige asielverzoek terecht bij België ligt. De rechtbank concludeerde dat de Belgische autoriteiten zich aan hun internationale verplichtingen moeten houden en dat er geen reden was om te twijfelen aan de behandeling van het asielverzoek in België. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd dat hij daadwerkelijk een asielaanvraag had willen indienen bij de Belgische autoriteiten en dat deze hem dit hadden geweigerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 april 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.6011
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak 23.6012, op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1977 en stelt de Iraanse nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat hij in 2000 voor het eerst asiel heeft aangevraagd bij de Nederlandse autoriteiten. Hij heeft daarna in 2001/2002 en 2003/2004 bescherming gezocht bij de Belgische autoriteiten, maar die asielverzoeken zijn afgewezen omdat hij had
verzwegen dat hij zich eerst in Nederland had gemeld. Eiser overlegt een aantal stukken uit die Belgische procedures. Eiser stelt zich op het standpunt dat de Belgische autoriteiten van mening zijn dat eiser zijn heil moet zoeken in Nederland en dat hij daarom in België geen eerlijk proces zal krijgen.
4. De rechtbank overweegt dat hoewel eiser zijn eerste asielverzoek in Nederland heeft gedaan in 2000 en zijn asielverzoeken in 2002 en 2004 in België zijn afgewezen, dit niet afdoet aan de omstandigheid dat België op dit moment terecht verantwoordelijk is geacht voor de behandeling van het huidige asielverzoek. De verantwoordelijkheid kan immers onder omstandigheden overgaan van de ene op de andere lidstaat. De verantwoordelijkheid van België voor de behandeling van eisers asielverzoek is al vastgesteld in de procedures die zijn gestart met asielverzoeken van eiser in Nederland in 2019 en 2020. Eiser is na het laatstgenoemde asielverzoek ook aan België overgedragen en heeft sindsdien het Dublingebied niet verlaten. Verweerder heeft daarom terecht in de huidige procedure België wederom verantwoordelijk geacht voor de behandeling van eisers asielverzoek. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
5. Eiser voert verder aan dat hij zich vorig jaar, na de Dublinoverdracht door Nederland, tot de Belgische politie heeft gewend om asiel aan te vragen. Hem is toen gezegd dat hij er alleen voor stond. De politie wilde hem desgevraagd ook niet naar Brussel brengen, zodat hij zich tot de Belgische autoriteiten kon wenden. Eiser is daarop in de trein terug naar Nederland gestapt. Eiser is al 23 jaar in Europa en verweerder is op de hoogte van zijn nationaliteit en het gevaar dat hij loopt in zijn land van herkomst. Bij overdracht aan België zal eiser telkens terugkomen naar Nederland, totdat Nederland overgaat tot een inhoudelijke behandeling van zijn asielverzoek.
6. De rechtbank begrijpt dat eiser hiermee een beroep doet op de discretionaire bevoegdheid van verweerder, zoals neergelegd in artikel 17 van de Dublinverordening. De stelling van eiser dat de Belgische autoriteiten hem niet zullen toelaten tot de asielprocedure en hij geen inhoudelijke behandeling van zijn asielverzoek zal krijgen, blijkt niet uit de gang van zaken zoals die in de stukken is geschetst. Uit de Belgische claimakkoorden, die in 2019 en 2021 zijn afgegeven op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening, en uit de gegevens die door eiser zelf zijn overgelegd, blijkt immers dat eisers asielverzoeken in België zijn behandeld en dat deze zijn afgerond. Dat het niet tot een inhoudelijke behandeling is gekomen maakt dat niet anders. Dit betekent dus dat er in
België wel asielverzoeken van eiser zijn behandeld. In de huidige procedure heeft België wederom een claimakkoord afgegeven, waarmee België heeft gegarandeerd dat hij het huidige asielverzoek van eiser in behandeling zal nemen. Hierbij dienen de Belgische autoriteiten de op hen rustende internationale verplichtingen, zoals neergelegd in de Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en Procedurerichtlijn, in acht te nemen. In het feit dat de behandeling in België eerder niet heeft geleid tot vergunningverlening heeft verweerder geen reden hoeven zien om het asielverzoek van eiser onverplicht aan zich te trekken. Eiser heeft niet gesteld en onderbouwd dat de Belgische autoriteiten met de afwijzing van de asielverzoeken zich niet aan de op hen rustende internationale verplichtingen hebben gehouden. Verder overweegt de rechtbank dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij het treffen van de Belgische politie op het station daadwerkelijk een poging heeft gedaan om een asielaanvraag in te dienen en dat hem dit is geweigerd. Dit volgt niet uit zijn verklaringen. In de stelling van eiser dat overdracht aan België zinloos is, omdat Nederland op de hoogte is van zijn nationaliteit en zijn problemen en hij daarom telkens naar
Nederland zal terugkeren, heeft verweerder evenmin reden hoeven zien om het asielverzoek onverplicht aan zich te trekken. Het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.