ECLI:NL:RBDHA:2023:7235

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
C/09/643710 KG ZA 23-170
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over niet-openbare Europese aanbesteding en selectiebeslissingen

In deze zaak heeft Berenschot B.V. een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van een niet-openbare Europese aanbesteding voor Interim-Management en Organisatieadvies. Berenschot, die niet geselecteerd was voor de inschrijffase, betwistte de selectiebeslissingen die op 14 februari 2023 door de Staat zijn genomen. De eiseres had haar verzoek tot deelname meer dan veertien maanden eerder ingediend, maar de selectiebeslissingen waren uitgesteld en uiteindelijk ingetrokken, waarna een herbeoordeling volgde. Berenschot voerde aan dat de Staat onredelijk handelde door de selectiebeslissingen te baseren op verouderde informatie en dat het tijdsverloop sinds de indiening van de verzoeken tot deelname een wezenlijke wijziging van de opdracht met zich meebracht, wat grond zou moeten zijn voor heraanbesteding. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het tijdsverloop geen reden was om tot heraanbesteding over te gaan en dat de selectiebeslissingen niet onterecht waren. De rechter volgde de Staat in zijn verweer dat de herbeoordeling van de verzoeken tot deelname op basis van de eerder ingediende informatie gerechtvaardigd was, ondanks het tijdsverloop. Berenschot's vorderingen werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/643710 / KG ZA 23-170
Vonnis in kort geding van 10 mei 2023
in de zaak van
Berenschot B.V.te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. J.F. van Nouhuys te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Ministerie van Algemene Zaken, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Ministerie van Defensie, Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Ministerie van Financiën, Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Ministerie van Justitie en Veiligheid, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Tweede Kamer der Staten-Generaal) alle te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. A.L.M. de Graaf en L.A. van Essen te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Berenschot’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de op 21 april 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De Staat heeft een niet-openbare Europese aanbestedingsprocedure georganiseerd: ‘Interim-Management en Organisatieadvies’. De aanbesteding is onderverdeeld in drie percelen. Dit geding gaat uitsluitend over perceel 3 betreffende organisatieadvies.
2.2.
De aanbesteding bestaat uit een selectiefase en een inschrijvingsfase. In de selectiefase kan elke belangstellende ondernemer een verzoek tot deelname indienen. Op perceel 3 worden, na een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken tot deelname, maximaal acht geselecteerde gegadigden uitgenodigd voor het indienen van een inschrijving. De opdracht die wordt aanbesteed nadat de inschrijvingsfase is doorlopen, resulteert in een raamovereenkomst die opdrachtgever voornemens is af te sluiten met meerdere raamcontractanten. Onder die raamovereenkomst worden nadere opdrachten verstrekt, waarvoor de deelnemers zelfstandig minicompetities uitvoeren.
2.3.
Van de oorspronkelijk op 31 maart 2021 gepubliceerde selectieleidraad is op 1 november 2021 een herziene versie gepubliceerd (hierna: de selectieleidraad). Daarin is ten aanzien van de planning van de procedure onder meer opgenomen dat de uiterste termijn voor het doen van een verzoek tot deelname aan de selectiefase 22 november 2021 is, op 9 februari 2022 de voorlopige selectie bekend zou worden gemaakt en de verwachte ingangsdatum van de raamovereenkomst (na het doorlopen van ook de inschrijvingsfase) 1 augustus 2022 is. Hierbij is opgenomen
“Opdrachtgever behoudt zich het recht voor de beoogde tijdsplanning te wijzigen. In geval de Aanbestedende dienst overgaat tot wijziging van de beoogde planning wordt dit naar alle betrokkenen gecommuniceerd. Potentiële Gegadigde c.q. geselecteerde Gegadigde kunnen geen rechten ontlenen aan deze beoogde planning.[…]”
2.4.
In het selectiedocument staat bij perceel 3 als geschiktheidseis vermeld dat de gegadigde beschikt over de ervaring (kerncompetenties) die de aanbestedende dienst noodzakelijk acht om de opdracht te kunnen uitvoeren. Daartoe dienden onder meer diverse referenties te worden ingediend. Ten behoeve van kerncompetenties 5 diende te worden ingediend, samengevat weergegeven, een lijst van tien gelijktijdig – hetgeen volgens de selectieleidraad betekende: gedurende een periode van een maand – uitgevoerde opdrachten passend binnen de scope van dit perceel die in de afgelopen drie jaar door de gegadigde zijn uitgevoerd, gerekend van de uiterste sluitingsdatum van indiening aanmelding. Bij de periode van drie jaar is nader bepaald dat de einddatum van een referentieopdracht maximaal 29 juni 2018 mag zijn.
2.5.
In het selectiedocument worden voorts selectiecriteria genoemd.
Selectiecriterium 2 is ‘kennisontwikkeling en -borging’. Bij dat selectiecriterium diende te worden beschreven
“hoe kennisontwikkeling en -borging binnen uw onderneming is georganiseerd. Geef daarbij aan welke maatregelen uw onderneming heeft getroffen om permanente kennisontwikkeling en -borging op het gebied van Interim-Management van uw vaste en flexibele medewerkers te waarborgen […]”
Selectiecriterium 3 is ‘arbeidsparticipatie’. Bij dat selectiecriterium diende te worden beschreven
“hoe arbeidsparticipatie is verankerd binnen en buiten uw organisatie […] en bedrijfscultuur, en welke maatregelen zijn genomen/getroffen in dit kader. Beschrijf de maatregelen zo concreet mogelijk, hoe u de maatregelen heeft uitgevoerd en tot welke aantoonbare resultaten dat heeft geleid. Kortom: welke bijdrage levert uw organisatie aan arbeidsparticipatie en welke concrete resultaten zijn behaald?”
Bij beide selectiecriteria is over het beoordelingscriterium opgenomen
”de beoordelingscommissie beoordeelt het geheel van de maatregelen, het resultaat van de maatregelen en de uitvoering van de maatregelen aan de hand van de mate waarin het geheel bijdraagt aan het Selectiecriterium. Daarbij geldt hoe relevanter het geheel van de maatregelen, het resultaat van maatregelen en de uitvoering van de maatregelen en hoe meer concreet en realistisch het geheel van de maatregelen, het resultaat en de uitvoering is beschreven en onderbouwd, hoe beter het geheel van de maatregelen, het resultaat en de uitvoering wordt beoordeeld.”
2.6.
Door (een) gegadigde(n) zijn in de aanbestedingsprocedure vragen gesteld over de bij de selectiecriteria 2 en 3 in te dienen beschrijving en de beoordeling daarvan. In de Nota’s van Inlichtingen is op vragen samengevat weergegeven geantwoord dat i) bij inschrijving als hoofdaannemer de eigen activiteiten moeten worden beschreven en dat bij inschrijving als hoofdaannemer en onderaannemer, als combinatie of als holding en dochteronderneming de activiteiten (van alle betrokken partijen) als een geheel moeten worden beschreven, en ii) naast het beleid/maatregelen van de penvoerder, ook beleid/maatregelen van combinant(en) en onderaannemers mogen worden beschreven en dit als geheel wordt beoordeeld.
2.7. 22
gegadigden hebben tijdig een verzoek tot deelname ingediend voor perceel 3. De Staat heeft de gegadigden daarna tweemaal bericht dat de selectiebeslissing werd uitgesteld. Op 6 mei 2022 heeft de Staat de selectiebeslissingen aan de gegadigden verzonden. Meerdere gegadigden hebben daar bezwaar tegen gemaakt en zijn een kort geding gestart, waaronder Berenschot op 25 mei 2022. De mondelinge behandeling in die gedingen stond gepland op 5 juli 2022. De Staat heeft deze selectiebeslissingen vervolgens, na een nader onderzoek, op 27 juni 2022 ingetrokken, zodat deze gedingen geen doorgang hebben gevonden.
2.8.
De Staat heeft in een brief van 6 september 2022 de intrekking nader toegelicht en uitgelegd dat en waarom hij heeft moeten constateren dat er aanleiding bestaat voor het uitvoeren van een herbeoordeling op selectiecriteria 2 en 3. Daarbij heeft de Staat meegedeeld dat daarbij voor iedere selectiecriterium een nieuw beoordelingsteam zal worden ingezet. De Staat heeft in deze brief verder onder meer aangekondigd dat de herbeoordeling enige tijd in beslag zal nemen en dat de aanbestedende dienst na afronding van de herbeoordeling een nieuwe selectiebeslissing zal toezenden, waarin de resultaten van de herbeoordeling op de selectiecriteria 2 en 3 zijn weergegeven.
2.9.
Na uitvoering van het herbeoordelingsproces heeft de Staat op 14 februari 2023 nieuwe selectiebeslissingen aan de gegadigden verzonden. Daaruit blijkt dat Berenschot niet op één van de eerste acht plaatsen is geëindigd, maar op een (gedeelde) tiende plaats en dus niet is geselecteerd voor deelname aan de inschrijffase. Uit de in de brief opgenomen tabel blijkt dat Berenschot een totaalscore van 960 heeft behaald, dat vijf andere inschrijvers een totaalscore van 980 hebben behaald en dat vier andere inschrijvers een totaalscore van 1000 hebben behaald. Op de selectiecriteria 2 en 3 hebben diverse inschrijvers die als combinatie hebben ingeschreven, de maximale score toegekend gekregen. Dat betekent volgens de in de selectieleidraad opgenomen waarderingstabel dat ‘het geheel van de maatregelen, het resultaat van de maatregelen en de uitvoering van de maatregelen uitstekend bijdragen aan het selectiecriterium’. Berenschot heeft op die selectiecriteria een score van 180 gekregen. Dat betekent volgens voornoemde tabel dat de hiervoor bedoelde bijdrage aan het selectiecriterium is gewaardeerd als goed.

3.Het geschil

3.1.
Berenschot vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
- de Staat te verbieden om de geselecteerde gegadigden, zoals vermeld in de selectiebeslissing van 14 februari 2023, voor de inschrijffase uit te nodigen;
- de Staat te gebieden om de selectiebeslissing van 14 februari 2023 en de aanbestedingsprocedure in te trekken;
- de Staat te gebieden om, indien en voor de Staat de raamovereenkomst nog steeds wil opdragen, de raamovereenkomst voor wat betreft perceel 3 opnieuw aan te besteden met inachtneming van dit vonnis;
subsidiair
- de Staat te verbieden om de geselecteerde gegadigden, zoals vermeld in de selectiebeslissing van 14 februari 2023, voor de inschrijffase uit te nodigen;
- de Staat te gebieden om de selectiebeslissing van 14 februari 2023 in te trekken;
- de Staat te gebieden om, indien en voor de Staat de aanbestedingsprocedure wil voortzetten, de door alle gegadigden ingediende verzoeken tot deelname ten behoeve van de aanbestedingsprocedure voor wat betreft perceel 3 opnieuw door een nieuwe beoordelingscommissie te laten beoordelen;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom zoals nader in de dagvaarding omschreven en met veroordeling van de Staat in de proceskosten en de nakosten, op de wijze zoals nader in de dagvaarding omschreven.
3.2.
Daartoe voert Berenschot – samengevat – het volgende aan.
De Staat handelt onredelijk en disproportioneel door de selectiebeslissingen van 14 februari 2023 te baseren op verouderde informatie. De verzoeken tot deelname zijn ruim veertien maanden daarvoor al ingediend en deze geven nu geen representatief beeld meer van de geschiktheid van gegadigden, los van het feit dat de markt in die periode ook is gewijzigd. Indien de Staat een beoordeling van de selectiecriteria zou uitvoeren op basis van de huidige gegevens, is het zeer waarschijnlijk dat er een andere ranking uit zou komen en/of dat er sprake is van een ander speelveld.
Voorts kwalificeert het opschuiven van de ingangsdatum van de raamovereenkomst met ten minste een jaar als een wezenlijke wijziging in de zin van de Aanbestedingswet 2012 (Aw). Het is waarschijnlijk of het valt niet uit te sluiten dat, indien de huidige verwachte ingangsdatum in de aanbestedingsstukken was opgenomen, dit zou hebben geleid tot aanmeldingen van andere partijen. De opdracht dient daarom opnieuw te worden aanbesteed.
Subsidiair heeft Berenschot bezwaar tegen de wijze waarop de verzoeken tot deelname van combinaties door de Staat zijn beoordeeld. Bij de selectiecriteria 2 en 3 zou de Staat de bestaande situatie moeten beoordelen. Combinaties zijn echter gelegenheidsverbanden, zodat van een bestaande situatie geen sprake is. Het heeft er alle schijn van dat de Staat de kennisontwikkeling en -borging en arbeidsparticipatie van één van de combinanten heeft beoordeeld. Toerekening van deze geschiktheid aan andere combinanten is naar haar aard echter niet mogelijk. Dat een combinatie mogelijk voornemens is een en ander in geval van gunning te organiseren doet er niet toe, omdat het om de bestaande situatie gaat. Desondanks hebben diverse combinaties zonder bestaande kennisontwikkeling en -borging en arbeidsparticipatie de maximale score behaald. Zij hebben daarmee een betere beoordeling gekregen dan de bestaande kennisontwikkeling en -borging en arbeidsparticipatie van Berenschot. Een dergelijke beoordeling kan niet juist zijn. Er dient daarom een herbeoordeling plaats te vinden.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Beroep op rechtsverwerking
4.1.
De Staat heeft op de eerste plaats betoogd dat de vorderingen niet voor toewijzing vatbaar zijn, omdat Berenschot haar recht heeft verwerkt om nu nog, terwijl de herbeoordeling van de verzoeken tot deelname al is voltooid, te klagen over het tijdsverloop sinds de indiening van de verzoeken tot deelname en op grond daarvan heraanbesteding te vorderen. Volgens de Staat was voor Berenschot al lange tijd helder dat de indicatieve planning zoals opgenomen in de selectieleidraad was verlaten, namelijk al sinds zij in het vorige kort geding zelf een vordering tot herbeoordeling instelde. Door vervolgens de uitkomst van die herbeoordeling af te wachten, alvorens met deze klacht te komen, heeft Berenschot volgens de Staat gehandeld in strijd met het uitgangspunt dat klachten die de aanbesteding raken proactief en zo snel mogelijk kenbaar moeten worden gemaakt. Van inschrijvers mag volgens de Staat worden verwacht dat zij hun klachten tegen onderdelen van een aanbestedingsprocedure niet eerst tot uiting brengen als de aanbestedingsprocedure in hun nadeel uitpakt en dat heeft Berenschot hier wel gedaan.
4.2.
Het door de Staat genoemde uitgangspunt (kort gezegd: wie niet tijdig klaagt verliest zijn recht) is in beginsel wel juist, maar de voorzieningenrechter volgt de Staat niet in zijn conclusie dat in dit geval van rechtsverwerking sprake is. Een bezwaar als dit kan opkomen op het moment dat diverse vertragingen voor een partij zodanig optellen dat op enig moment het gevoel ontstaat dat door het tijdverloop niet meer op dezelfde weg verder kan worden gegaan. De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van Berenschot zo dat dit bij haar het geval was doordat het na het vorige kort geding nog geruime tijd, tot 6 september 2022, duurde voordat de aankondiging kwam dat er een herbeoordeling zou komen én het daarna nog ruim vijf maanden duurde voordat de uitkomst daarvan bekend werd gemaakt. Indien daarvan wordt uitgegaan – hetgeen de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voorkomt – kan niet van Berenschot worden verwacht dat zij haar klachten eerder kenbaar had gemaakt. Dat zou zij dan immers moeten hebben gedaan op een moment enige tijd ná 6 september 2022, maar wel nog vóór 14 februari 2023. Dat betekent dat Berenschot had moeten klagen op een moment dat (naar haar idee) de selectiebeslissing ieder moment kon komen. Dat kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet van Berenschot worden gevergd. Het is niet onbegrijpelijk dat Berenschot onder deze omstandigheden die beslissing heeft afgewacht.
4.3.
De voorzieningenrechter zal dus overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen.
Tijdverloop/redelijkheid en proportionaliteit
4.4.
De voorzieningenrechter volgt de Staat in zijn verweer dat het tijdverloop sinds de indiening van de verzoeken tot deelname geen grondslag is om tot heraanbesteding over te gaan. Er kan bij aanbestedingen nu eenmaal aanleiding zijn om tot een herbeoordeling over te gaan en dan is er altijd sprake van een langer tijdverloop dan verwacht of voorzien was. Dat vormt op zichzelf nog geen reden om de aanbesteding te staken en tot heraanbesteding over te gaan. Als het uitgangspunt zou moeten zijn dat een (meer dan marginale) uitloop van de geplande duur van het de aanbestedingsprocedure in de regel moet leiden tot heraanbesteding, zou dat betekenen dat voor herbeoordeling in veel gevallen – waarin dat nu wel gebeurt – geen ruimte meer is. Dat lijkt onwenselijk, maar er zijn – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – wel grenzen; grenzen die in dit geval niet zijn bereikt. Hier is het tijdverloop tussen de uiterste datum waarop de verzoeken tot deelname moesten worden ingediend (22 november 2021) en de (start van de) herbeoordeling van die verzoeken (6 september 2022), te weten negenenhalve maand, niet zo uitzonderlijk lang dat het daarom onredelijk en disproportioneel zou zijn om nog uit te gaan van de bij de verzoeken tot deelname verstrekte informatie. Het feit dat de herbeoordeling ruim vijf maanden in beslag heeft genomen maakt dat niet anders.
4.5.
De voorzieningenrechter heeft hierbij acht geslagen op de verwijzing door Berenschot naar de in de selectieleidraad opgenomen planning, die inmiddels niet meer haalbaar is. Dat was echter een ‘indicatieve’ planning. Uit die planning blijkt dat daarbij geen rekening is gehouden met enige tegenslag, die zich op diverse momenten echter wel kan voordoen. Zo is er bijvoorbeeld wel rekening gehouden met een opschortende termijn, maar niet met de mogelijkheid dat er dan ook een kort geding aanhangig wordt gemaakt. Voorts is bij de planning opgenomen dat de aanbestedende dienst zich het recht voorbehoudt om de beoogde tijdsplanning te wijzigen en dat gegadigden geen rechten aan deze beoogde planning kunnen ontlenen. Het vorenstaande leidt ertoe dat gegadigden de Staat niet zonder meer aan die planning kunnen houden en zij er rekening mee moesten houden dat de diverse opgenomen data nog zouden kunnen wijzigen.
4.6.
De voorzieningenrechter volgt Berenschot ook niet in haar standpunt dat de manier waarop de uitvraag is ingestoken met zich brengt dat de tijd tussen het indienen van een verzoek tot deelname en de ingangsdatum van de raamovereenkomst beperkt moet zijn, naar de voorzieningenrechter begrijpt in ieder geval beperkter dan hier het geval is. Ook hierbij geldt dat een zeker tijdverloop inherent is aan de noodzakelijke stadia in een aanbestedingsprocedure, meer in het bijzonder in het geval er een herbeoordeling wordt uitgevoerd. Dat leidt er, bijzondere omstandigheden, die hier niet gesteld of gebleken zijn, daargelaten, nog niet toe dat gekozen ijkmomenten voor referenties moeten worden gewijzigd of dat referenties hun actualiteit verliezen en dat niet meer wordt voldaan aan de inhoudelijke voorwaarden die gelden voor geschiktheidseisen (zoals dat deze in een redelijke verhouding staan tot de opdracht). Als de aard van de in dit geval gevraagde referenties (hiervoor geschetst) in ogenschouw wordt genomen kan niet de conclusie worden getrokken dat van een buitensporige en onaanvaardbare verlenging van de procedure sprake is, met een door Berenschot bepleite consequentie.
4.7.
Dat Berenschot mogelijk een beter verzoek tot deelname zou indienen, dat ook beter zou worden beoordeeld, indien zij een geactualiseerd verzoek tot deelname zou mogen indienen, maakt het nog niet onredelijk en disproportioneel om van de ingediende verzoeken tot deelname uit te gaan. Elke aanbesteding kent een ijkmoment, en daarna staat geen enkele gegadigde en diens bedrijfsvoering stil, zoals ook de markt waarin de gegadigde actief is in meer of mindere mate kan veranderen na dat ijkmoment. Er moet wel iets bijzonders aan de hand zijn wil van de Staat verlangd kunnen worden dat de procedure, wegens verouderde inschrijvingen of (markt)omstandigheden, wordt gestaakt en opnieuw wordt opgestart. Zo’n situatie doet zich hier niet voor.
Wezenlijke wijziging
4.8.
Berenschot heeft ook in het kader van haar tweede bezwaar verwezen naar de in de selectieleidraad opgenomen planning, meer in het bijzonder naar de daarin vermelde verwachte ingangsdatum van de raamovereenkomst van 22 augustus 2022. Het feit dat dit minimaal een jaar later zal worden, maakt volgens Berenschot dat er sprake is van een wezenlijke wijziging van de opdracht en daarmee grond voor heraanbesteding. De voorzieningenrechter volgt Berenschot niet in dat standpunt.
4.9.
De voorzieningenrechter verwijst hiertoe naar hetgeen onder 4.5 is overwogen over het indicatieve karakter van de in de selectieleidraad opgenomen planning, waaraan geen rechten konden worden ontleend en van welke planning gegadigden dus niet zonder meer uit konden gaan. De in die planning opgenomen ingangsdatum van de raamovereenkomst is voorts uitdrukkelijk een
verwachteingangsdatum. Dat zich andere partijen zouden hebben gemeld als er een andere
verwachteingangsdatum van de raamovereenkomst was opgenomen, acht de voorzieningenrechter, zonder een deugdelijke onderbouwing – die er niet is – niet aannemelijk. De voorzieningenrechter heeft hierbij acht geslagen op het feit dat er geen sprake is van een opdracht waarbij de winnende inschrijver op een aangegeven moment direct tot uitvoering moet overgaan (waarvoor die inschrijver dan ook ruimte moet hebben), maar dat het gaat om het sluiten van een raamovereenkomst voor enkele jaren, waaronder nadere opdrachten worden verstrekt, waarvoor nog mini-competities zullen worden georganiseerd. Dit tweede bezwaar van Berenschot gaat dus ook niet op.
Onjuiste beoordeling
4.10.
Het betoog van Berenschot omtrent de onjuiste beoordeling van verzoeken tot deelname van combinaties op de selectiecriteria 2 en 3 houdt ook geen stand. Berenschot heeft hierbij benadrukt dat de
bestaandesituatie beoordeeld moet worden en dat er bij een combinatie sprake is van een verschillende rechtspersonen die alle hun eigen bestaande organisaties hebben op het gebied van kennisontwikkeling en -borging en arbeidsparticipatie. De door een bepaalde rechtspersoon op deze gebieden getroffen maatregelen kunnen volgens Berenschot niet aan een andere rechtspersoon worden toegerekend en van een in de gezamenlijke organisatie verankerde kennisontwikkeling en -borging en arbeidsparticipatie kan volgens haar bij combinaties dus geen sprake zijn.
4.11.
Dit betoog komt er in de kern op neer dat combinaties dus nooit de hoogste score zouden kunnen halen voor deze criteria. Indien de voorzieningenrechter het betoog van Berenschot goed begrijpt zou dit zelfs met zich brengen dat combinaties op dit onderdeel alleen maar een onvoldoende zouden kunnen halen. Berenschot heeft dat laatste niet gesteld, maar dit kan wel uit haar betoog worden afgeleid. Het is echter niet toegestaan om in een aanbesteding eisen te stellen die nadeliger uitpakken voor combinaties, zo heeft de Staat gesteld en Berenschot heeft dat niet weersproken. Dat maakt dat de uitleg die Berenschot op dit punt geeft aan hetgeen in de aanbestedingsstukken is bepaald, in ieder geval niet voor de hand ligt.
4.12.
Daarnaast blijkt uit het bepaalde in de selectieleidraad, gelezen in combinatie met de in de Nota’s van Inlichtingen gegeven antwoorden op gestelde vragen, zoals weergegeven onder 2.5 en 2.6, genoegzaam hoe combinaties hun inschrijving op deze onderdelen vorm moeten geven en hoe deze dan zullen worden beoordeeld. De voorzieningenrechter volgt op dit punt de Staat die heeft toegelicht dat – in lijn met jurisprudentie waaruit volgt dat combinaties samen invulling mogen geven aan gestelde eisen – in deze aanbesteding geldt dat maatregelen van
alle betrokken partijenmogen worden opgegeven, dat deze
als een geheelmoeten worden
beschrevenen dat deze ook
als een geheelzullen worden
beoordeeld.
4.13.
De Staat heeft voorts gesteld dat de maatregelen in deze inschrijvingen ook zo zijn beschreven én beoordeeld. De Staat heeft in dit kader voorts toegelicht dat Berenschot op de selectiecriteria niet maximaal heeft gescoord omdat zij haar beschrijvingen onvoldoende concreet heeft uitgewerkt. Uit hetgeen onder 2.4 is vermeld blijkt dat dat een van de beoordelingsaspecten is. Combinaties hebben op deze onderdelen dus hoger kunnen scoren dan Berenschot.
4.14.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet is gebleken van een reden om tot herbeoordeling over te gaan. De subsidiaire vordering wordt dan ook reeds daarom afgewezen.
Kostenveroordeling
4.15.
Berenschot zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding als na te melden. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten, die in dit geval afzonderlijk zijn gevorderd. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90) en de explootkosten van betekening toegekend.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt Berenschot om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.15;
5.3.
bepaalt dat Berenschot bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2023.
ts