In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure tegen een terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris had op 30 april 2023 de maatregel van bewaring opgelegd, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek zou beletten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 mei 2023, waarbij de eiser in het detentiecentrum in Rotterdam aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de gronden voor de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat de staatssecretaris terecht de zware en lichte gronden aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen, zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken, en niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat er voldoende zicht op uitzetting naar Marokko bestaat en dat de staatssecretaris voortvarend aan de uitzetting werkt. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen aanleiding was om een lichter middel toe te passen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.