ECLI:NL:RBDHA:2023:7339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
NL23.13986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft tegen het besluit van 13 april 2023 beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 17 mei 2023 is eiser telefonisch gehoord, omdat een videoverbinding niet mogelijk was. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de gronden van de staatssecretaris voor de bewaring beoordeeld.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet in staat was om zelfstandig te vertrekken vanwege zijn strafrechtelijke detentie en dat hij nooit in het bezit is geweest van reis- of identiteitsdocumenten. De staatssecretaris heeft echter gemotiveerd dat er voldoende zicht op uitzetting naar Marokko bestaat en dat een lichter middel niet doeltreffend zou zijn.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gronden voor de maatregel van bewaring, ondanks de betwisting door eiser, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13986

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. Omdat het door technische problemen niet mogelijk was om een videoverbinding tot stand te brengen, is er – met toestemming van partijen – via de telefoon gecommuniceerd met eiser. Eiser is op de rechtbank in Groningen bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, mr. M.R. Verdoner. Tevens is een tolk verschenen (tolkennummer: 23339). De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2. Namens eiser is in beroep het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat de zware gronden 3c en 3f niet aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd omdat hij door zijn strafrechtelijke detentie niet de mogelijkheid heeft gekregen om zelfstandig te vertrekken (3c) en hij nooit in het bezit is geweest van reis- of identiteitsdocumenten (3f). Verder kunnen de lichte gronden 4c en 4d ook niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd omdat eiser in strafrechtelijke detentie verbleef en dus ook niet in staat was om een vaste verblijfplaats te hebben (4c) en/of te beschikken over voldoende middelen van bestaan (4d). Verder stelt eiser dat een lichter middel ook voldoet nu hij heeft aangegeven Nederland zo snel mogelijk te verlaten en hij naar Italië zal vertrekken. Ook is het volgens eiser zeer waarschijnlijk dat er geen laissez-passer (lp) zal worden afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten waardoor er geen zicht op uitzetting bestaat.
3. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3d, 3i en 4a niet door eiser zijn betwist en dat hiermee voldoende gronden overblijven om de maatregel te kunnen dragen. Het feit dat eiser naar Italië wil is geen reden om een lichter middel op te leggen nu eiser Europa dient te verlaten en eiser tijdens gesprekgesprekken heeft aangegeven niet naar Marokko terug te willen. Ook ziet de staatssecretaris geen aanleiding om te oordelen dat er niet langer sprake zou zijn van zicht op uitzetting. De staatssecretaris geeft aan dat er in 2023 16 lp’s zijn verstrekt door de Marokkaanse autoriteiten.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en aan hem is op 27 oktober 2022 een terugkeerbesluit uitgereikt. Voorts overweegt de rechtbank dat de zware en lichte gronden 3a, 3d, 3i, 4c en 4d, aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Immers heeft eiser verklaard dat hij nooit in het bezit is geweest van enig reis- of identiteitsdocument. Hiermee is het feitelijk juist dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen (3a). Ook heeft eiser verklaard niets te hebben ondernomen om aan de juiste documenten te komen en blijkt uit het procesdossier dat hij verschillende persoonsgegevens heeft opgegeven bij de Zwitserse en Nederlandse autoriteiten (3d). Verder heeft eiser meermaals verklaard niet terug te willen keren naar Marokko maar naar Italië te willen vertrekken (3i). Verder staat eiser in Nederland niet ingeschreven in het basisregistratie personen en heeft hij ook niet op andere wijze aangetoond over een vaste woon- of verblijfplaats te beschikken (4c). Ook heeft eiser verklaard geen geld te hebben. Dat hij geld kan krijgen van zijn moeder in Fez maakt niet dat eiser over voldoende middelen van bestaan beschikt (4d). Eisers tijd in strafrechtelijke detentie maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat lichte gronden 4c en 4d niet aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd. Dit komt immers voor zijn eigen rekening en risico. De staatssecretaris heeft ook terecht gemotiveerd dat deze gronden een risico op onttrekking aan het toezicht met zich meebrengen.
4.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gronden 3b, 3c, 3f en 4a, gelet op de motivering daarvan in de maatregel, geen stand kunnen houden. Grond 3b is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende door de staatssecretaris gemotiveerd nu niet uit de stukken blijkt dat eiser daadwerkelijk met onbekende bestemming is vertrokken. Verder stelt de rechtbank vast dat gronden 3c en 3f in zijn geheel niet zijn gemotiveerd in de maatregel van bewaring. Ook grond 4a kan niet aan eiser worden tegengeworpen omdat een nadere toelichting, waarom uit deze grond volgt dat eiser de terugkeer of verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert dan wel zich onttrekt aan het toezicht, ontbreekt. Echter blijven er, gelet op rechtsoverweging 4.2., voldoende gronden over om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
4.4.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst en blijft zeggen dat hij naar Italië wenst te gaan, is de staatssecretaris er naar het oordeel van de rechtbank terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674).
4.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2). De staatssecretaris heeft op dag zes een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk het indienen van de lp-aanvraag bij de Marokkaanse autoriteiten. Verder blijkt uit het procesdossier dat de staatssecretaris op 10 mei 2023 aanvullende informatie ten aanzien van de lp-aanvraag naar de Marokkaanse autoriteiten heeft verstuurd en dat op 12 mei 2023 een vertrekgesprek is gevoerd met eiser. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om te oordelen dat in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt (zie de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269). Evenmin zijn er aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat er ook in het individuele geval van eiser geen zicht op uitzetting bestaat. Eisers stelling dat er zeer waarschijnlijk geen lp zal worden afgegeven is in zijn geheel niet onderbouwd. Daarbij komt dat de staatssecretaris ter zitting heeft aangegeven dat er in 2023 16 lp’s zijn afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten.
5. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.