Overwegingen
Waar gaan deze zaken over?
1. De FIOD heeft in 2018 op grond van het Wetboek van Strafvordering (Sv) diverse gegevens gevorderd van een belastingadviseur. Onder die gegevens bevond zich ook het klantdossier van eisers. Eisers hebben zich op grond van artikel 552a Sv beklaagd over de vorderingen en hebben daarnaast op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) verzocht om verwijdering van het klantdossier. Verweerder heeft de verwijderingsverzoeken van eisers bij bestreden besluiten I afgewezen, omdat de gegevens onderdeel uitmaakten van een lopend opsporingsonderzoek en in dat onderzoek nog ter zake dienend waren. De strafrechter heeft een beslissing genomen op het beklag.De strafrechter heeft onder meer bepaald dat de vorderingen rechtmatig waren, maar dat het klantdossier van eisers moest worden vernietigd omdat er geen noodzaak meer bestond om het klantdossier te verwerken. De FIOD heeft het klantdossier vervolgens ontoegankelijk gemaakt voor opsporing. In verband hiermee heeft verweerder bij bestreden besluiten II de verwijderingsverzoeken alsnog toegewezen. Eiseres hebben zich op het standpunt gesteld dat het klantdossier met het ontoegankelijk maken niet is vernietigd. Bij bestreden besluiten III heeft verweerder de verwijderingsverzoeken opnieuw afgewezen, omdat ten aanzien van de wijze van vernietiging van het klantdossier een rechtsgang openstaat bij de strafrechter of eventueel de civiele rechter als restrechter. De beroepen van eisers hebben van rechtswege mede betrekking op de bestreden besluiten II en III.
2. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eisers voeren aan dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn ingebracht door verweerder. Daarnaast stellen zij dat de verwerking onrechtmatig is, omdat deze geen strafrechtelijk doel dient. Verder voeren zij aan dat de gegevens niet zijn vernietigd en dat dus niet is voldaan aan artikel 28 van de WPG in samenhang met het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde gegevens. Ook stellen zij dat uit het feit dat artikel 28, tweede lid, van de WPG de mogelijkheid biedt gegevens af te schermen, blijkt dat vernietiging en afscherming als twee verschillende verwerkingswijzen moeten worden gezien. Eisers wijzen erop dat de beroepen zijn ingesteld tegen de besluiten op hun verwijderingsverzoeken. Dat de besluiten vervolgens twee keer zijn herzien en dat dit al dan niet is gebeurd naar aanleiding van een uitspraak van de strafrechter, maakt niet dat de beroepen zijn gericht tegen de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de uitspraak van de strafrechter. Ook is het de vraag of aan de verplichte kennisgeving als bedoeld in artikel 28, vijfde lid, van de Wpg is voldaan. Ten slotte verzoeken eisers om schadevergoeding in de vorm van vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft door twee keer herziene besluiten te nemen het beginsel van hoor en wederhoor, het zorgvuldigheidsbeginsel en de goede procesorde geschonden. Verweerder had de gelegenheid moeten bieden een zienswijze in te dienen voordat herziene besluiten werden genomen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het vernietigingsrecht van artikel 552a Sv voorgaat op het vernietigingsrecht van artikel 28, tweede lid, van de Wpg. Eisers kunnen een nieuw beklag instellen bij de beklagrechter over de wijze van vernietiging. Volgens verweerder wordt niet toegekomen aan de vraag of de vordering van de FIOD rechtmatig was. Daarbij wijst verweerder erop dat de strafrechter al heeft geoordeeld dat de vordering rechtmatig was en dat hiervan moet worden uitgegaan. Overigens stelt verweerder zich op het standpunt dat vernietigen in de zin van artikel 28, tweede lid, van de Wpg wel degelijk gelijk staat aan het ontoegankelijk maken (“uitgrijzen”) van het klantdossier. De gegevens kunnen niet meer worden geraadpleegd. Verweerder stelt zich bovendien op het standpunt dat het ‘ontoegankelijk maken’ in ieder geval kan worden aangemerkt als een vorm van afscherming in als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onder b, van de Wpg. Het al dan niet in kennis stellen op grond van artikel 28, vijfde lid, van de Wpg is volgens verweerder geen besluit waartegen beroep openstaat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bestreden besluiten I en II
5. Omdat niet is gesteld of gebleken dat eisers nog belang hebben bij de beoordeling van bestreden besluiten I en II, zullen de beroepen in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank ziet wel aanleiding om verweerder in verband met de nieuwe besluiten, waaraan steeds een volledig andere motivering ten grondslag lag, te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 10.
6. De rechtbank is van oordeel dat het vernietigingsrecht van artikel 552a Sv als speciale regeling voorgaat op het vernietigingsrecht van artikel 28, tweede lid, van de Wpg. De strafrechter heeft bepaald dat het klantdossier vernietigd moet worden. Partijen verschillen van mening over de vraag wat vernietigen in dit geval inhoudt. Eisers betwisten niet dat zij hierover een nieuw beklag kunnen indienen. Dat betekent dat de strafrechter zelf een oordeel kan geven over de uitvoering van zijn opdracht tot vernietiging. Verweerder stelt dan ook terecht dat een inhoudelijke uitspraak van de bestuursrechter over de vernietiging van het klantdossier in het kader van de Wpg, de door de wetgever vastgestelde systematiek op ontoelaatbare wijze zou doorkruisen. Dat het oordeel van de strafrechter pas later een rol is gaan spelen in het bestuursrechtelijke traject doet hier niet aan af.
7. Verweerder heeft voldoende toegelicht dat de stukken die hij volgens eisers nog zou moeten inbrengen geen op de zaak betrekking hebbende stukken betreffen. Ook heeft verweerder niet het beginsel van hoor en wederhoor, het zorgvuldigheidsbeginsel of de goede procesorde geschonden door eisers niet eerst de gelegenheid te bieden een zienswijze in te dienen voordat bestreden besluiten III werden genomen. Eisers hebben voldoende kunnen reageren op de nieuwe besluiten.
8. De beroepen zijn ongegrond voor zover zij zijn gericht tegen bestreden besluiten III. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van de gronden van eisers over de Wpg.
9. Eisers krijgen een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend en bedraagt € 1.674,-, omdat de gemachtigden een beroepschrift hebben ingediend en aan de zitting van de rechtbank hebben deelgenomen.
Beslissing
- verklaart de beroepen voor zover gericht tegen bestreden besluiten I en II niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen voor zover gericht tegen bestreden besluiten III ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: