ECLI:NL:RBDHA:2023:745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
NL23.923 en NL23.925
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en aanvullend terugkeerbesluit in vreemdelingenrechtelijke procedure met medische problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een aanvullend terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid waren opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 11 januari 2023 een aanvullend terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd, en op dezelfde dag de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft zijn beroep tegen deze besluiten ingediend, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 18 januari 2023 gesloten.

Eiser voerde aan dat het terugkeerbesluit van 15 maart 2021 niet aan hem was uitgereikt en dat hij medische problemen had die niet adequaat behandeld konden worden bij uitzetting naar Marokko. De rechtbank oordeelde dat het terugkeerbesluit van 15 maart 2021 op de juiste wijze was uitgereikt en dat de medische problematiek van eiser niet voldoende was onderbouwd om de maatregel van bewaring te betwisten. De rechtbank concludeerde dat er zicht was op uitzetting naar Marokko en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.923 en NL23.925

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit uitgevaardigd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd op 11 januari 2023 akkoord verklaard met schriftelijke
afdoening. Op 13 januari 2023 heeft eiser de beroepsgronden ingediend. Op 16 en 17
januari 2023 heeft verweerder verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek op 18 januari 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Bestreden besluit 1: het terugkeerbesluit
2. Eiser voert aan dat verweerder heeft nagelaten het terugkeerbesluit van 15 maart 2021 te overleggen en dat niet duidelijk is of het terugkeerbesluit ook daadwerkelijk aan eiser is uitgereikt. Indien dit niet aan eiser is uitgereikt, kan het aanvullende terugkeerbesluit niet de waarde hebben die verweerder daaraan hecht en dient ervan uit te worden gegaan dat er geen terugkeerbesluit is uitgereikt. Daarnaast heeft eiser medische problemen en is niet duidelijk of de medische behandeling kan worden gecontinueerd bij uitzetting naar Marokko.
3. Verweerder heeft het terugkeerbesluit van 15 maart 2021 overgelegd en de wijze van uitreiking van dit besluit toegelicht. Uit de toelichting van verweerder blijkt dat het besluit van 15 maart 2021 niet persoonlijk aan eiser is uitgereikt wegens de destijds geldende coronamaatregelen, maar deze naar de toen bekende gemachtigde van eiser is gestuurd. De rechtbank ziet geen reden om aan deze toelichting te twijfelen en oordeelt dat het terugkeerbesluit van 15 maart 2021 op een juiste manier is uitgereikt. Het aanvullende terugkeerbesluit van 11 januari 2023, waarin het land van terugkeer is vermeld, is dan ook rechtmatig. Voorts heeft eiser zijn medische problematiek niet onderbouwd en is niet gebleken dat verweerder om die reden af had moeten zien van het uitvaardigen van een terugkeerbesluit.
4. Voor zover eiser stelt dat de gronden van beroep ten aanzien van bestreden besluit 2 als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, verwijst de rechtbank naar het hiernavolgende.
Bestreden besluit 2: de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Gronden van de maatregel
6. Eiser betwist de juistheid van zware gronden 3a, 3c, 3d en 3f. Verweerder heeft in het verweerschrift de zware grond 3f laten vallen.
7. Eiser heeft zware gronden 3b, 3e en 3i en lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d niet bestreden. De rechtbank constateert na ambtshalve toetsing dat deze gronden feitelijk juist zijn en tevens voldoende gemotiveerd. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de overige gronden behoeft daarom geen bespreking meer.
Zicht op uitzetting
8. Eiser voert aan dat geen sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko. Het is onduidelijk of er vanaf augustus 2022 nog uitzettingen hebben plaatsgevonden en of de drie uitzettingen die in de periode van maart tot augustus 2022 hebben plaatsgevonden gedwongen of vrijwillige uitzettingen betreffen.
9. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk uitzicht is op uitzetting naar Marokko. De rechtbank wijst daarbij allereerst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 november 2022. [3] In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 in totaal 237 laisser-passers (lp’s) zijn aangevraagd, waarvan 115 in november en december 2022. Verder zijn 53 nationaliteitsbevestigingen en 27 lp’s afgegeven, en hebben 14 uitzettingen plaatsgevonden met behulp van een afgegeven lp, waarvan 9 in november en december 2022. Uit deze informatie volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van zicht
op uitzetting binnen een redelijke termijn.
Lichter middel
10. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft beoordeeld of een lichter middel kon worden toegepast. De maatregel van bewaring valt eiser zwaar, mede vanwege zijn medische problemen.
11. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar Marokko, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht en dat er een risico bestaat dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. In de medische omstandigheden van eiser heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om niettemin een lichter middel dan de maatregel bewaring op te leggen. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat er in het detentiecentrum gespecialiseerde zorg aanwezig is en dat als die onvoldoende blijkt, eiser kan worden overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis, een penitentiair psychiatrisch centrum of een gesloten gezondheidsinstelling. Eiser heeft niet geduid waarom deze toelichting in de maatregel van bewaring onvoldoende dan wel onjuist zou zijn.
Ambtshalve toetsing
12. De rechtbank overweegt tenslotte dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van
bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen, [4] ook los van wat eiser zelf aanvoert
geen onregelmatigheden heeft vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Conclusie
13. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C-704/20 en C-39/21.