ECLI:NL:RBDHA:2023:7522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
NL22.12579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een inreisverbod aan een Tadzjiekse nationaliteit op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de oplegging van een inreisverbod aan een eiser van Tadzjiekse nationaliteit. De eiser had op 18 mei 2022 de Europese Unie verlaten, maar bij de uitreiscontrole werd vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf meer had. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 juni 2022 een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd op basis van artikel 66a van de Vreemdelingenwet, omdat de eiser de EU niet tijdig had verlaten. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht het inreisverbod had opgelegd. De rechtbank stelde vast dat de eiser de grondslag van de oplegging, namelijk het niet tijdig verlaten van de EU, niet had betwist en dat de staatssecretaris niet verplicht was om verder te motiveren waarom de eiser de EU te laat had verlaten. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de hoorplicht niet was geschonden, aangezien de eiser geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen of om gehoord te worden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12579

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kana).

Procesverloop

In het besluit van 19 mei 2022 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Ook heeft verweerder een voornemen uitgebracht om aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar op te leggen.
In het besluit van 22 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 februari 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

De achtergrond van het geschil
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1988 en de Tadzjiekse nationaliteit te hebben. Op 18 mei 2022 heeft eiser de Europese Unie (EU) verlaten. Bij de uitreiscontrole werd vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf (meer) had. Aan eiser is een voornemen uitgereikt om tegen hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar uit te vaardigen. Eiser heeft hiertegen geen zienswijze ingediend.
Verweerders besluit
2. Verweerder heeft eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd zoals bedoeld in artikel 66a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) op grond van het tweede lid, omdat eiser de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, met meer dan drie dagen heeft overschreden en hij Nederland niet onmiddellijk hoeft te verlaten. Verweerder ziet geen redenen om vanwege humanitaire of andere redenen af te zien van het opleggen van een inreisverbod.
De beroepsgronden
3. Eiser voert, kort samengevat, aan dat verweerder van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien om de volgende drie redenen. Ten eerste is er sprake van een kan-bepaling, waardoor verweerder niet verplicht was het inreisverbod aan eiser op te leggen. Verweerder had kunnen volstaan met een terugkeerbesluit. Ten tweede heeft verweerder in het bestreden besluit niet aangegeven op grond van welke zware of lichte gronden aan eiser een inreisverbod is opgelegd, waardoor er sprake is van een motiveringsgebrek. Ten derde heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen van eiser.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar mocht opleggen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4.1
De rechtbank stelt vast dat uit het voornemen blijkt om welke reden verweerder aan eiser het inreisverbod heeft opgelegd. Verweerder heeft op het moment dat iemand de EU niet tijdig verlaat de bevoegdheid om een inreisverbod op te leggen op grond van artikel 66a van de Vw. Van deze bevoegdheid heeft verweerder gebruik gemaakt. Eiser heeft de grondslag van deze oplegging, dus het niet tijdig verlaten van de EU, niet betwist. Verweerder hoeft naar het oordeel van de rechtbank niet nader te motiveren waarom eiser de EU te laat heeft verlaten. Dat er nog andere gronden aan het inreisverbod ten grondslag gelegd zouden moeten worden, zoals eiser stelt, blijkt nergens uit.
De beroepsgrond slaagt niet.
4.2
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerders motivering en de daaraan ten grondslag gelegde feiten voldoende zijn om duidelijk te maken waarom de omstandigheden verweerder geen aanleiding hebben gegeven van het opleggen van het inreisverbod af te zien of de duur daarvan te verkorten. Het voornemen om aan eiser een inreisverbod uit te vaardigen is in persoon aan eiser uitgereikt. Aan eiser is uitgelegd dat hij individuele omstandigheden naar voren kan brengen en dat hij binnen 28 dagen een zienswijze kan indienen. Dat heeft eiser niet gedaan. Verweerder heeft geen andere redenen hoeven zien om af te zien van dit besluit.
Deze beroepsgrond slaagt daarom ook niet.
4.3
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat eisers stelling dat hij ten onrechte niet door verweerder is gehoord over het inreisverbod, geen stand houdt. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen en heeft aan hem gevraagd of hij gehoord wilde worden. Eiser heeft verklaard dat hij geen advocaat wilde en heeft niet kenbaar gemaakt dat hij alsnog gehoord wilde worden, zoals blijkt uit het gehoor terugkeerbesluit van 18 mei 2022. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden door verweerder.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.