ECLI:NL:RBDHA:2023:7524
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiser, een Egyptische ondernemer, had op 29 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een multiple entry visum voor de periode van 10 tot en met 20 mei 2022, met als doel een zakelijk bezoek aan Nederland. De aanvraag werd afgewezen omdat verweerder van mening was dat eiser het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf onvoldoende had aangetoond, en dat er twijfels bestonden over zijn sociale en economische binding met Egypte.
Eiser had in bezwaar en beroep aangevoerd dat hij wel degelijk het doel van zijn verblijf had aangetoond, onder andere door een uitnodigingsbrief van een Nederlands bedrijf en bankafschriften. Echter, de rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende verifieerbare documenten had overgelegd om zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had vastgesteld dat er geen objectieve bewijsstukken waren die de zakelijke relatie tussen eiser en het Nederlandse bedrijf aantoonden. Bovendien was er onvoldoende bewijs van eisers sociale en economische binding met zijn land van herkomst, wat leidde tot twijfels over zijn voornemen om tijdig terug te keren naar Egypte.
De rechtbank oordeelde ook dat er geen sprake was van schending van de hoorplicht, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de visumaanvraag door de Minister van Buitenlandse Zaken. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.