ECLI:NL:RBDHA:2023:7524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
AWB 22/5874
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiser, een Egyptische ondernemer, had op 29 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een multiple entry visum voor de periode van 10 tot en met 20 mei 2022, met als doel een zakelijk bezoek aan Nederland. De aanvraag werd afgewezen omdat verweerder van mening was dat eiser het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf onvoldoende had aangetoond, en dat er twijfels bestonden over zijn sociale en economische binding met Egypte.

Eiser had in bezwaar en beroep aangevoerd dat hij wel degelijk het doel van zijn verblijf had aangetoond, onder andere door een uitnodigingsbrief van een Nederlands bedrijf en bankafschriften. Echter, de rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende verifieerbare documenten had overgelegd om zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had vastgesteld dat er geen objectieve bewijsstukken waren die de zakelijke relatie tussen eiser en het Nederlandse bedrijf aantoonden. Bovendien was er onvoldoende bewijs van eisers sociale en economische binding met zijn land van herkomst, wat leidde tot twijfels over zijn voornemen om tijdig terug te keren naar Egypte.

De rechtbank oordeelde ook dat er geen sprake was van schending van de hoorplicht, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de visumaanvraag door de Minister van Buitenlandse Zaken. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/5874

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: M.G. Evers),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Latul).

ProcesverloopIn het besluit van 1 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een visum kort verblijf afgewezen.

In het besluit van 1 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser hiertegen kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

De achtergrond van het geschil
1. Eiser is geboren op [datum] 1967 en heeft de Egyptische nationaliteit. Hij heeft op 29 maart 2022 verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf. Eiser heeft verzocht om een multiple entry visum voor de duur van elf dagen van 10 mei 2022 tot en met 20 mei 2022 met als reisdoel ‘zakelijk’. Eiser heeft bij het indienen van de visumaanvraag verklaard dat hij ondernemer is en voor zaken naar Nederland wil reizen. Ter onderbouwing is er een uitnodigingsbrief van “ [bedrijf 1] BV” te [plaats] , gedateerd op 21 december 2021 en ondertekend door referent ( [referent] ) overgelegd.
Verweerders besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en er redelijke twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van de informatie die verstrekt is. Ook in bezwaar heeft eiser geen onderbouwende verifieerbare en objectieve documenten overgelegd die onderbouwen dat het een bepaald en essentieel zakenbezoek betreft. Verder acht verweerder de sociale en economische binding met zijn land van herkomst onvoldoende aangetoond dan wel zeer gering gebleken. Eiser heeft geen zorg voor (directe) familieleden of zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen en hij heeft niet onderbouwd dat hij getrouwd is en kinderen heeft. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt in Egypte en dat zijn eigen bedrijf economisch actief is. Daarnaast is volgens verweerder gebleken dat eiser aan het visumshoppen is; hij heeft meermaals een visum geprobeerd te krijgen in Duitsland en Nederland.
Beroepsgronden
3. Eiser voert, kort samengevat, aan dat hij wel degelijk het doel en de omstandigheden van zijn verblijf heeft aangetoond. Eiser heeft in bezwaar een mailbericht van referent overgelegd. Eiser zal bijdragen aan de Nederlandse economie door planten te kopen van [bedrijf 1] BV, hetgeen een professioneel en gerenommeerd bedrijf is. Eiser kondigt aan ter onderbouwing nadere verklaringen van de heer [naam] en een nadere verklaringen van de firma [bedrijf 1] BV te overleggen. Verder voert eiser aan dat hij zijn economische en sociale binding voldoende heeft aangetoond. Eiser is een serieuze ondernemer en werkt al jarenlang in de plantenbranche in Egypte. Hij heeft dit onderbouwd met (bank)afschriften. Daarnaast stelt eiser te zijn gehuwd en kinderen te hebben. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat eiser zogenaamd aan het visumshoppen is doordat hij een Duits visum heeft aangevraagd en gaat ten onrechte niet in op eisers stelling dat hij in het verleden al meerdere visa heeft gekregen voor andere landen. Tot slot voert eiser aan dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.

Het oordeel van de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond en dat hij de sociale en economische binding met zijn land van herkomst onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft de aanvraag van eiser daarom af kunnen wijzen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Doel en verblijf/tijdige terugkeer
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser het doel en de omstandigheden van zijn verblijf niet heeft aangetoond. Eiser heeft zijn betoog over zijn voorgenomen verblijf, met een summiere uitnodigingsbrief van [bedrijf 1] BV van 21 december 2021 en een e-mailwisseling met referent onderbouwd. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser noch bij de aanvraag, noch in de bezwaarprocedure, noch in beroep onderbouwende verifieerbare documenten heeft overgelegd die zijn stelling dat zijn voorgenomen verblijf een bepaald en essentieel zakenbezoek betreft onderbouwd. Verweerder heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat referent niet heeft aangetoond dat hij al jaren zaken doet met een Egyptische klant (de heer [naam] ). Hij heeft hier geen aankoopnota of overeenkomsten van overgelegd. Ook heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat er geen objectiveerbare bewijsstukken zijn overgelegd waaruit de zakelijk relatie tussen eiser, referent en de heer [naam] blijken. Eisers enkele stelling dat hij ondernemer is en naar Nederland wenst te komen om bloemen uit te zoeken voor zijn bedrijf, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om het reisdoel aannemelijk te achten. Verweerder heeft daar niet ten onrechte over opgemerkt dat van [bedrijf 1] BV geen enkel onderbouwend stuk is overgelegd en dat het wel op de weg van eiser ligt om de gestelde zakelijke relatie met objectiveerbare documenten aan te tonen. Eiser heeft meermaals aangekondigd nadere onderbouwende stukken te overleggen, maar eiser heeft dit nagelaten.
Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. De beroepsgrond slaagt niet.
4.2
Omdat eiser zijn verblijfsdoel niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat in het verlengde daarvan kan worden getwijfeld aan eisers voornemen om tijdig terug te keren naar Egypte. Daarbij heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen dat onvoldoende is gebleken van sociale en economische binding met eisers land van herkomst.
4.3
Verweerder heeft daarbij ten aanzien van de sociale binding van belang mogen achten dat eiser zijn stelling dat hij gehuwd is en kinderen heeft, niet met stukken heeft onderbouwd. De in beroep aangekondigde gelegaliseerde documenten die dit zouden onderbouwen heeft eiser, zoals verweerder terecht in het verweerschrift stelt, tot op heden niet overgelegd. Verder heeft verweerder kunnen stellen dat niet is gebleken dat eiser de zorg heeft voor (directe) familieleden of in staat zou zijn om hen te onderhouden. Tot slot heeft verweerder bij zijn standpunt mogen betrekken dat niet is gebleken dat eiser zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen heeft waardoor hij tijdig terug zou moeten keren naar Egypte.
4.4
Ten aanzien van de economische binding heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken of aannemelijk gemaakt dat eiser over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt in Egypte, waarmee hij zelfstandig in het eigen onderhoud kan voorzien. Hierdoor heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de tijdige terugkeer na afloop van het door eiser opgegeven beoogde verblijf onvoldoende is gewaarborgd. Uit de overgelegde stukken blijkt weliswaar dat eiser twee eigen bedrijven ( [bedrijf 2] en [bedrijf 3] ) heeft, maar verweerder heeft kunnen stellen dat eiser met de overgelegde documenten niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een economisch actief bedrijf. De overgelegde bankafschriften heeft verweerder daartoe onvoldoende kunnen vinden. Hieruit blijkt niet dat met het bedrijf een structureel en substantieel inkomen wordt gegenereerd. Naar aanleiding van eisers stelling dat hij onroerend goed bezit in Egypte heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat dit niet duidt op een economische binding met het land van herkomst omdat onroerend goed op elk moment verkocht kan worden of kan worden verhuurd. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Hoorplicht
4.5
Ook de beroepsgrond dat sprake is van strijd met de hoorplicht slaagt niet. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift direct al blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en daarover geen redelijke twijfel is. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen daarvan sprake is.
Conclusie
5. Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor een visum kort verblijf af kunnen wijzen. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2023.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.