ECLI:NL:RBDHA:2023:7535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
NL23.13360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die op 20 april 2023 op Schiphol arriveerde, had een asielaanvraag ingediend met een Keniaans paspoort, maar stelde dat hij de Somalische nationaliteit had en dat de maatregel niet op hem van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig was opgelegd, omdat de belangen van eiser niet opwogen tegen het zwaarwegende grensbewakingsbelang. De rechtbank benadrukte dat de bewaringsrechter zich moest beperken tot de rechtmatigheid van de maatregel en niet kon ingaan op de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door rechter J.L. Roubos, in aanwezigheid van griffier R. Pronk, en is openbaar gemaakt op 26 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13360

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. F. Fonville, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
2. Eiser is op 20 april 2023 op Schiphol aangekomen. Hij was via Istanbul en Amsterdam op weg naar Suriname, maar hem is daar de toegang geweigerd waarna hij is teruggestuurd naar Amsterdam. Eiser heeft diezelfde dag met een door het Bureau Falsificaten Schiphol goed bevonden Keniaans paspoort een asielaanvraag gedaan. Verweerder heeft de toegangsweigering uitgesteld en de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Bij besluit van 6 mei 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft op 8 mei 2023 tegen dit besluit beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Deze zullen op de zitting van 12 juni 2023 bij deze rechtbank en zittingsplaats worden behandeld (zaaknummers NL23.13762 en NL23.13763).
3. Eiser voert aan dat de vrijheidsontnemende maatregel niet op hem ziet, maar op een ander, fictief, persoon. Eiser heet namelijk geen [naam 2] , is niet geboren op [datum] 2001 en heeft niet de Keniaanse nationaliteit, zoals op de maatregel is vermeld. Eiser heet [eiser] , is geboren op [datum] 2005 en heeft de Somalische nationaliteit.
3.1
De rechtbank stelt vast, zoals ook door verweerder is gesteld, dat uit het proces-verbaal van bevindingen bij de aanvraag asiel van 20 april 2023, dat op ambtseed is opgemaakt, blijkt dat eiser bij zijn asielaanvraag een Keniaans paspoort heeft overgelegd dat door het Bureau Falsificaten Schiphol goed bevonden is. Nu eiser bij aankomst geen officiële reisdocumenten heeft overgelegd waaruit de door hem gestelde identiteit en nationaliteit blijkt, heeft verweerder terecht de gegevens gebruikt die eiser zelf heeft verstrekt. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert verder onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats Amsterdam van 21 februari 2023 [1] en het daarin genoemde arrest C, B en X van 8 november 2022 [2] aan dat de bewaringsrechter de maatregel in de grensdetentie in de ruimst mogelijke mate moet kunnen toetsen. In het geval van eiser komt dat erop neer dat de bewaringsrechter de asielbeschikking in de beoordeling dient te betrekken. De afwijzing van de asielaanvraag is in het geval van eiser ten onrechte als kennelijk ongegrond afgedaan want van misleiding ten aanzien van zijn identiteit en nationaliteit was geen sprake. Hij heeft in zijn asielprocedure documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij niet de Keniaanse nationaliteit maar de Somalische nationaliteit heeft. Gelet op deze documenten handelt verweerder ook onvoldoende voortvarend na de asielbeschikking, want het ligt op de weg van verweerder om ook gedurende de asielberoepsprocedure onderzoek te blijven doen naar door eiser overgelegde documenten.
4.1
Anders dan de zittingsplaats Amsterdam in de door eiser aangehaalde uitspraak heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat nog steeds de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geldt, zoals onder meer verwoord in de uitspraak van 22 december 2021 [3] . Daarin is, kort samengevat, bepaald dat de bewaringsrechter zich niet mag uitlaten over klachten die samenhangen met de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek in de grensprocedure omdat eiser deze naar voren dient te brengen in zijn asielberoep. De bewaringsrechter dient zich daarom te beperken tot de vraag of de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig is opgelegd, met andere woorden: of aan alle wettelijke vereisten is voldaan en of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken. De bewaringsrechter kan dus niet vooruitlopen op de uitkomst van de asielprocedure en de rechtbank ziet in het geval van eiser geen aanleiding om van deze vaste jurisprudentie af te wijken. Ook eisers stelling over de voortvarendheid van verweerder in de asielprocedure valt daarom buiten de beoordeling van de bewaringsrechter.
4.2
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder binnen de voor hem op grond van artikel 43, tweede lid, van de Procedurerichtlijn geldende termijn van vier weken op de asielaanvraag van eiser heeft beslist. De rechtbank overweegt dat als gevolg van het arrest in de zaak Gnandi [4] en de beschikking in de zaak C., J. en S. [5] artikel 6, derde lid, van de Vw per 14 mei 2020 is gewijzigd. Dit artikel luidt vanaf die datum:
“De vreemdeling die aan de grens te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 te willen indienen kan, zolang hij wordt aangemerkt als verzoeker in de zin van artikel 2, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn, eveneens worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek, in het kader van een procedure om een beslissing te nemen over de toegang.”
4.3
Paragraaf A5/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) gaat over, voor zover hier relevant, de gronden voor vrijheidsontneming op grond van artikel 6 van de Vw. Deze paragraaf luidt:
“[…].
Op grond van artikel 6, derde lid, Vw kan aan een vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd, zolang hij wordt aangemerkt als verzoeker in de zin van artikel 2, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn. Deze grondslag voor vrijheidsontneming wordt toegepast zolang het de vreemdeling wordt toegestaan als verzoeker op het grondgebied te verblijven. Dat betreft de volgende situaties:
[…]
d. na het tijdig instellen van beroep, waarbij tevens wordt gevraagd om een voorlopige voorziening, terwijl uitzetting bij of krachtens de Vw achterwege dient te blijven totdat uitspraak is gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.”.
4.4
Aldus kan onder de gewijzigde tekst van artikel 6, derde lid, van de Vw eiser de vrijheid worden ontnomen indien en zolang nog niet in eerste aanleg op zijn asielaanvraag is beslist. De rechtbank merkt daarbij op dat de wetgever met de wijziging van dat artikellid juist heeft beoogd om de vrijheidsontneming te kunnen laten voortduren gedurende de beroepsfase. Artikel 6, derde lid, van de Vw kan dus ook na het asielbesluit van 6 mei 2023 als grondslag dienen voor de vrijheidsontnemende maatregel. Eiser is onveranderd verzoeker in de zin van artikel 2, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn nu hij beroep heeft ingesteld tegen het asielbesluit van 6 mei 2023 en er nog geen uitspraak in eerste aanleg is op zijn asielaanvraag. Dat het asielberoep en het verzoek om een voorlopige voorziening door deze rechtbank en zittingsplaats zijn gepland op een zitting van 12 juni 2023 en het nog enige tijd duurt voordat de asielrechter het asielbesluit toetst maakt dit niet anders. Uit de wet en de rechtspraak volgt niet dat de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw maximaal vier weken mag duren. Op dit moment is de rechtbank van oordeel dat de vrijheidsontnemende maatregel, gelet op de duur van ongeveer een maand, rechtmatig is omdat de belangen van eiser, die overigens niet zijn gesteld, niet opwegen tegen het door verweerder gestelde zwaarwegende grensbewakingsbelang.
4.5
Ook ambtshalve is de rechtbank niet gebleken dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig is.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.ECLI:EU:C:2022:858.
4.ECLI:EU:C:2018:465.
5.ECLI:EU:C:2018:544.