ECLI:NL:RBDHA:2023:7537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
NL23.13457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 23 mei 2023, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 13 april 2023 en is eerder getoetst in een uitspraak van 1 mei 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft een voortgangsrapportage overgelegd, waar eiser op heeft gereageerd. De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat hij aan Oostenrijk een Dublinclaim en een aankondiging van de overdracht heeft verzonden. De rechtbank weerlegt dit betoog door te verwijzen naar processtukken in het dossier die aantonen dat de staatssecretaris de documenten op de juiste wijze heeft verzonden. De rechtbank stelt vast dat de Oostenrijkse autoriteiten de Dublinclaim op 18 april 2023 en de aankondiging van de overdracht op 8 mei 2023 hebben ontvangen.

De rechtbank komt tot de conclusie dat er geen gronden zijn om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring niet zijn voldaan. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13457

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.M. Luik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 13 april 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel al eerder getoetst. Op dit eerste beroep is beslist bij uitspraak van 1 mei 2023. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft daarop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
4.1.
Uit de uitspraak van 1 mei 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 25 april 2023) rechtmatig is.
Heeft de staatssecretaris een claim en een aankondiging van de overdracht aan de Oostenrijkse autoriteiten verzonden?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat hij aan Oostenrijk een Dublinclaim en een aankondiging van de overdracht heeft verzonden. In het dossier van het eerste beroep en het beroep tegen het overdrachtsbesluit [3] bevinden zich slechts twee computerformulieren met als titels “claim lidstaat uit” en “claim lidstaat aankondiging overdracht”, maar dat lijken volgens eiser geen definitieve bestanden te zijn. Het is bovendien niet gebleken dat deze modellen daadwerkelijk aan de Oostenrijkse autoriteiten zijn verzonden, omdat uit deze stukken slechts volgt dat de modellen intern binnen de IND zijn doorgestuurd. Verder blijkt ook uit de voortgangsrapportage niet dat de Dublinclaim of de aankondiging van de overdracht aan de Oostenrijkse autoriteiten zijn verzonden. Tot slot wijst eiser erop dat de Oostenrijkse autoriteiten nooit hebben laten weten dat zij de Dublinclaim of de aankondiging van de overdracht hebben ontvangen, terwijl dit wel gebruikelijk is. De rechtbank is hier in haar uitspraak op het eerste beroep ten onrechte aan voorbijgegaan.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. In het dossier van het beroep tegen het overdrachtsbesluit bevindt zich een processtuk met de naam “Claim lidstaat claim uit”. Dit betreft een ingevulde Dublinclaim voor Oostenrijk, ondertekend op 17 april 2023 om 15:20:47 uur. Deze Dublinclaim is opgeslagen onder de bestandsnaam [bestandsnaam 1] en als bijlage intern naar het Dublin-e-mailadres van de IND verzonden. Vervolgens bevindt zich in dit dossier een processtuk met de naam “Ontvangstbevestiging Dublinet”. In dit document is in het Engels en het Duits vermeld dat het e-mailadres [e-mailadres] op 18 april 2023 om 12:45 uur een bestand heeft ontvangen met de naam [bestandsnaam 1] . Dit betreft dus hetzelfde bestand. Verder bevindt zich in dit dossier een processtuk met de naam “Claim lidstaat aankondiging overdracht”. Dit is een ingevulde aankondiging van de overdracht die op 8 mei 2023 om 10:41:48 uur is ondertekend en is opgeslagen onder de bestandsnaam [bestandsnaam 2] . Vervolgens bevindt zich ook hierover een stuk met de naam “Ontvangstbevestiging Dublinet” waarin in het Engels en het Duits is vermeld dat het e-mailadres [e-mailadres] op 8 mei 2023 om 13:20 uur een bestand heeft ontvangen met de naam [bestandsnaam 2] . De rechtbank leidt hieruit, in combinatie met de onbetwiste toelichting van de staatssecretaris op de zitting dat het genoemde e-mailadres toebehoort aan de Oostenrijkse autoriteiten, af dat de Oostenrijkse autoriteiten de ingevulde Dublinclaim op 18 april 2023 om 12:45 uur hebben ontvangen en de ingevulde aankondiging van de overdracht op 8 mei 2023 om 13:20 uur hebben ontvangen. De staatssecretaris heeft daarmee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de beide documenten aan de Oostenrijkse autoriteiten heeft verzonden. Dat de staatssecretaris van de Oostenrijkse autoriteiten geen aparte verzendbevestiging heeft ontvangen, dat zij niet expliciet op de claim of de aankondiging van de overdracht hebben gereageerd en dat in de voortgangsrapportage niets over een verstuurde Dublinclaim en aankondiging van de overdracht is vermeld, doet hieraan niet af.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 1 mei 2023, zaaknummers NL23.11434 en NL23.11264 (niet gepubliceerd).
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.Zaaknummer NL23.14258.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.