In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker, die stelt Rohingya te zijn uit Myanmar, had een asielaanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 mei 2023 als kennelijk ongegrond afgewezen was. De verzoeker heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij op 25 mei 2023 zou worden uitgezet naar Saudi Arabië. De voorzieningenrechter heeft, gezien de onverwijlde spoed en de belangen van de verzoeker, besloten om zonder zitting uitspraak te doen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de voorgenomen uitzetting in strijd zou zijn met het verbod op non-refoulement, aangezien de verzoeker geen verblijfsvergunning voor Saudi Arabië heeft en de toegang tot dat land hem geweigerd zal worden.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het belang van de verzoeker om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn beroep zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om de verzoeker uit te zetten. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de verzoeker niet mag worden uitgezet totdat er op het beroep is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 837. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.