ECLI:NL:RBDHA:2023:7540

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
NL23.14443
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot uitzetting naar Saudi Arabië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker, die stelt Rohingya te zijn uit Myanmar, had een asielaanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 mei 2023 als kennelijk ongegrond afgewezen was. De verzoeker heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij op 25 mei 2023 zou worden uitgezet naar Saudi Arabië. De voorzieningenrechter heeft, gezien de onverwijlde spoed en de belangen van de verzoeker, besloten om zonder zitting uitspraak te doen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de voorgenomen uitzetting in strijd zou zijn met het verbod op non-refoulement, aangezien de verzoeker geen verblijfsvergunning voor Saudi Arabië heeft en de toegang tot dat land hem geweigerd zal worden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het belang van de verzoeker om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn beroep zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om de verzoeker uit te zetten. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de verzoeker niet mag worden uitgezet totdat er op het beroep is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 837. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14443

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoeker,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker afgewezen als kennelijk ongegrond.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder is voornemens verzoeker uit te zetten naar Saudi Arabië op 25 mei 2023.
Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verzoeker stelt te zijn geboren op [Geboortedatum]. Hij heeft een Pakistaans paspoort maar stelt een Rohingya uit Myanmar te zijn. Op 17 april 2023 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die aanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw [1] afgewezen als kennelijk ongegrond. Hiertegen heeft verzoeker op 7 mei 2023 beroep ingesteld, waarop nog niet is beslist.
2. Verzoeker heeft op 14 mei 2023 een voorlopige voorziening gevraagd. Verzoeker wijst daarbij op de rechtsmiddelenclausule in het bestreden besluit. Deze vermeldt dat wanneer hij om een voorlopige voorziening vraagt, hij de behandeling daarvan in Nederland af mag wachten. De voorgenomen uitzetting naar Saudi Arabië zal overigens ook strijd opleveren met het verbod op non-refoulement. De toegang tot Saudi Arabië zal hem geweigerd worden omdat hij aldaar niet over een verblijfsvergunning beschikt. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter daarom te bepalen dat hij in Nederland mag blijven tot uitspraak is gedaan op zijn beroep.
3. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het bestreden besluit rechtens juist is en licht nader toe waarom de gronden van beroep niet slagen. Verweerder meent dan ook dat het beroep geen redelijke kans van slagen heeft en concludeert tot afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb [2] kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Gelet op het feit dat de voorgenomen uitzetting van verzoeker op zeer korte termijn gepland staat, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik.
6. Vastgesteld wordt dat in het bestreden besluit staat vermeld dat indien verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening indient, de behandeling van dat verzoek in Nederland mag worden afgewacht. Daarbij is niet expliciet vermeld binnen welke termijn dit verzoek dient te worden ingediend.
7. Verweerder heeft in het verweerschrift nagelaten om uit te leggen waarom tot uitzetting wordt overgegaan, terwijl een voorlopige voorziening aanhangig is. Daarbij komt dat een belangenafweging in het voordeel van verzoeker uitvalt. Het niet treffen van de voorziening leidt er immers toe dat verzoeker wordt uitgezet naar Saudi Arabië en niet bij de behandeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit aanwezig kan zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoeker om bij de behandeling van zijn beroep aanwezig te zijn zwaarder dan het belang van verweerder om verzoeker daarvóór al uit te zetten. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het een eerste asielaanvraag betreft en dat tegen het bestreden besluit tijdig beroep is ingesteld. De voorzieningenrechter zal dan ook bij wijze van ordemaatregel het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toewijzen en daarbij bepalen dat de uitzetting van verzoeker wordt verboden totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
-
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat is beslist op het beroep met zaaknummer NL23.13720;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837 (achthonderdzevenendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.