ECLI:NL:RBDHA:2023:7541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
NL23.4751
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met intrekking asielvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Somalische nationaliteit hebbende man, heeft zijn asielvergunning ingetrokken gezien het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 28 juni 2022 is genomen. Dit besluit is genomen op grond van het feit dat verzoeker zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd, wat blijkt uit de Basisregistratie Personen. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de behandeling van zijn beroep in Nederland kan afwachten.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting. Verzoeker heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet op de juiste wijze is bekendgemaakt en dat er geen grond was voor intrekking van zijn asielvergunning, omdat hij altijd in Nederland heeft verbleven, maar dakloos is geworden. Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk zijn vanwege te late indiening.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang aanwezig is, gezien de mogelijkheid dat verzoeker uit Nederland kan worden verwijderd voordat de rechtbank heeft geoordeeld over zijn noodzaak voor internationale bescherming. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor het bestreden besluit wordt geschorst en verzoeker niet mag worden uitgezet totdat op het beroep is beslist. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4751

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoeker

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Verweij).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers asielvergunning ingetrokken.
Verzoeker heeft beroep (NL23.4750) ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat hij de behandeling van het beroep in Nederland mag afwachten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd om met spoed op het verzoek te beslissen.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verzoeker stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Somalische nationaliteit te hebben.
2. Bij besluit van 5 oktober 2009 heeft verweerder aan verzoeker een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, geldig van 29 september 2008 tot 29 september 2013. Bij besluit van 3 februari 2014 heeft verweerder de geldigheidsduur van verzoekers asielvergunning verlengd tot 29 september 2018. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 13 november 2018 verzoekers aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet in behandeling genomen en de geldigheidsduur van verzoekers asielvergunning voor bepaalde tijd verlengd tot 29 september 2023.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoekers asielvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 8 december 2021 op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 omdat hij zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd. Hieraan legt verweerder ten grondslag dat uit de Basisregistratie Personen blijkt dat verzoeker sinds 8 december 2021 niet meer staat ingeschreven omdat hij vanaf die datum geregistreerd staat als niet-ingezetene.
4. In beroep voert verzoeker daartegen aan dat het bestreden besluit niet op juiste wijze is bekendgemaakt door toezending naar zijn laatst bekende adres terwijl het voor verweerder duidelijk was dat hij daar niet meer verbleef. Daarnaast voert verzoeker in beroep aan dat er geen grond was voor intrekking omdat hij altijd in Nederland heeft verbleven, maar dat hij dakloos is geworden en zich niet kon inschrijven op een ander adres. Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen omdat het beroep vanwege de indiening buiten de termijn van vier weken geen schorsende werking heeft.
5. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk zijn vanwege te late indiening.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
6. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
7. In de omstandigheden dat verzoeker op dit moment uit Nederland kan worden verwijderd en de rechtbank nog moet oordelen over de stelling dat hij nog steeds internationale bescherming nodig heeft, ziet de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
8. De voorzieningenrechter ziet gelet op het volgende aanleiding om bij wijze van ordemaatregel een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft verweerder verzocht om naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening een verweerschrift uit te brengen. In het verweerschrift van 27 maart 2023 beperkt verweerder zich tot de ontvankelijkheid van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in relatie tot de tijdigheid van de indiening van het beroep. Daarmee stelt verweerder geen belang tegenover het spoedeisende belang van verzoeker bij schorsing van het bestreden besluit totdat op het beroep is beslist. Daarnaast dient in beroep te worden beoordeeld of het bestreden besluit in overeenstemming is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. [1] Het ligt voor de hand dat verzoeker niet uit Nederland wordt verwijderd voordat deze beoordeling heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom op de hierna te melden wijze toe.
9. In de toewijzing van het verzoek ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 837 bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat is beslist op het beroep met nummer NL23.4750;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837 (achthonderdzevenendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch doorgegeven op woensdag 17 mei 2023 om 14:22 uur aan de gemachtigde van verweerder en op woensdag 17 mei 2023 om 14:26 uur aan de gemachtigde van verzoeker.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hierbij verwijst de voorzieningenrechter naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak