ECLI:NL:RBDHA:2023:758

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
NL22.22653
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ongewenstverklaring van een Colombiaanse vreemdeling na weigering aan de grens

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2023 wordt het beroep van een Colombiaanse vreemdeling tegen zijn ongewenstverklaring beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de vreemdeling op 17 juni 2022 ongewenst verklaard, na zijn weigering aan de grens. De rechtbank concludeert dat de Terugkeerrichtlijn (Tri) niet op de vreemdeling van toepassing is, omdat hij aan de grens is geweigerd. De rechtbank stelt vast dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid is tussen vreemdelingen die aan de grens zijn geweigerd en degenen die wel zijn toegelaten tot Nederland. De staatssecretaris heeft geen aanleiding hoeven zien om van de beleidsregels af te wijken en de hoorplicht is niet geschonden. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en de ongewenstverklaring in stand blijft. De uitspraak benadrukt dat de vreemdeling geen bijzondere omstandigheden heeft aangetoond die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet verplicht is om de vreemdeling te horen als het bezwaar kennelijk ongegrond is. De uitspraak is openbaar gemaakt en biedt informatie over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22653

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer] ,
van Colombiaanse nationaliteit
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn ongewenstverklaring.
1.1
De staatssecretaris heeft eiser in het besluit van 17 juni 2022 ongewenst verklaard. In het bestreden besluit van 3 november 2022 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij dat besluit gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is op [datum] 2022 op Schiphol aangehouden voor cocaïne smokkel en hem is de toegang tot Nederland geweigerd. Eiser is voor dit feit door de meervoudige kamer van de rechtbank
Noord-Holland op [datum] 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De staatssecretaris heeft eiser ongewenst verklaard. Op [datum] 2022 is eiser teruggekeerd naar Colombia.
Heeft eiser procesbelang?
4. De rechtbank moet eerst beoordelen of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep, gelet op de stelling van verweerder. Omdat de ongewenstverklaring ook na het vertrek van eiser naar Colombia nog geldt, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van procesbelang.
Is de Terugkeerrichtlijn [1] (Tri) op eiser van toepassing?
5. Eiser voert aan dat door de staatssecretaris onvoldoende is gemotiveerd dat de Tri niet op hem van toepassing is.
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser aan de grens is geweigerd. De rechtbank stelt vast dat de Tri de mogelijkheid biedt om deze richtlijn niet toe te passen op onderdanen van derde landen aan wie de toegang is geweigerd. [2] De Nederlandse wetgever heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt en die uitzondering in artikel 109a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgenomen. Ook in het Terugkeerhandboek waar eiser naar verwijst is de mogelijkheid opgenomen om de Tri niet van toepassing te laten zijn op onderdanen van derde landen aan wie de toegang aan de grens is geweigerd. [3] Weliswaar stelt eiser terecht dat de algemene beginselen van het internationale recht, de grondrechten van de betrokken onderdanen van derde landen en bepaalde waarborgen [4] moeten worden gerespecteerd in nationale procedures voor grenszaken, maar dat betekent niet dat de Tri alsnog op eiser van toepassing is. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat de Tri niet op eiser van toepassing is en dat de nationale bepalingen over de ongewenstverklaring van toepassing zijn. Anders dan eiser stelt, hoeft de staatssecretaris de toepassing van de wet niet te motiveren in het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid?
6. Volgens eiser ontstaat - in het geval de Tri niet op hem van toepassing is - een ongerechtvaardigd onderscheid tussen enerzijds vreemdelingen die aan de grens zijn geweigerd en anderzijds vreemdelingen die wel tot Nederland zijn toegelaten en onder de Tri vallen.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank is van een ongerechtvaardigd onderscheid geen sprake. Het onderscheid mag op grond van de Tri worden gemaakt en de (Nederlandse) wetgever heeft er bewust voor gekozen het onderscheid op te nemen in de Vw 2000. Dat eiser zich mogelijk in een ongunstigere positie bevindt – ten aanzien van de oplegging, duur en afloop van de ongewenstverklaring - dan vreemdelingen die zich op het grondgebied van Nederland bevinden, maakt het onderscheid dan ook niet ongerechtvaardigd. Er is immers een ander toetsingskader van toepassing.
6.2
Eiser wijst in dit kader ook op artikel 4, vierde lid, van de Tri waarin is bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat de behandeling en het beschermingsniveau van vreemdelingen op wie de Tri niet van toepassing is, niet ongunstiger zijn dan bepaald in de in het artikel genoemde bepalingen [5] en dat lidstaten het beginsel van non-refoulement eerbiedigen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt en het is de rechtbank niet gebleken dat de staatssecretaris in strijd met deze bepalingen heeft gehandeld en dat, of in hoeverre de behandeling en het beschermingsniveau van eiser ongunstiger is dan voor vreemdelingen op wie de Tri wel van toepassing is. De beroepsgrond slaagt niet.
Is eiser een gevaar voor de openbare orde?
7. Eiser betwist dat hij een gevaar is voor de openbare orde omdat sprake is van één veroordeling zonder recidive.
7.1
De rechtbank heeft al geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de Tri niet op eiser van toepassing is. Het Unierechtelijk openbare orde-criterium waar eiser naar verwijst is daarom ook niet op hem van toepassing. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat eiser door zijn veroordeling ongewenst kan worden verklaard op grond van de nationale bepalingen. [6] Eiser is immers tot een gevangenisstraf van tenminste één dag veroordeeld, namelijk 24 maanden voor cocaïne smokkel. Dat geen sprake is van recidive maakt dit niet anders. Het is de rechtbank niet gebleken dat er sprake is van een onjuiste toepassing van de relevante wet- en regelgeving door verweerder in het geval van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris moeten afwijken van de beleidsregels?
8. Eiser stelt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de staatssecretaris had moeten afwijken van de beleidsregels. [7] De ongewenstverklaring wordt geregistreerd in het Schengen Informatiesysteem en dat kan van invloed zijn op de mogelijkheid van eiser om een andere lidstaat te bezoeken.
8.1
De rechtbank volgt eiser niet. Eiser heeft in het gehoor van 2 februari 2022 verklaard dat hij geen familie heeft in Europa, dat hij voor zijn werk niet in Europa hoeft te zijn en dat er geen omstandigheden zijn die maken dat hij niet als ongewenst verklaarde vreemdeling kan worden gesignaleerd. Ook in bezwaar heeft eiser in dit kader geen (bijzondere) omstandigheden naar voren gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat er voor de staatssecretaris geen aanleiding heeft hoeven bestaan om van de beleidsregels af te wijken. De stelling op zitting dat eiser zijn in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel opgedane sociale contacten in de toekomst in Europa wil bezoeken, maakt dit niet anders nu eiser dit niet heeft geconcretiseerd en dit ook overigens geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan van het beleid moet worden afgeweken. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de hoorplicht geschonden?
9. Eiser voert tot slot aan dat de staatssecretaris hem in bezwaar had moeten horen en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
6 juli 2022 [8] . De rechtbank stelt voorop dat uit die uitspraak volgt dat de staatssecretaris eiser niet op zijn bezwaar hoeft te horen als dat bezwaar kennelijk – dus zonder enige twijfel – ongegrond is. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris eiser in dit geval niet heeft hoeven horen op het bezwaar, omdat direct duidelijk was dat wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd niet tot een ander besluit zou kunnen leiden. De staatssecretaris heeft op zitting terecht gesteld dat wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd al in het besluit van
17 juni 2022 is onderzocht en meegenomen, en dat er in bezwaar geen nieuwe gezichtspunten naar voren zijn gebracht die (bovendien) zouden moeten leiden tot het horen van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het voorgaande, is het beroep ongegrond. Dat betekent dat de ongewenstverklaring van eiser in stand blijft.
10.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Lok, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven
2.artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Tri
3.aanbeveling (EU) 2017/2338 van de commissie van 16 november 2017 tot vaststelling van een gemeenschappelijk „terugkeerhandboek” voor gebruik door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij de uitvoering van terugkeergerelateerde taken
4.uit artikel 4, vierde lid, van de Tri
5.artikel 8, vierde en vijfde lid; artikel 9, tweede lid, aanhef en onder a; artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b en d; artikel 16 en artikel 17 van de Tri
6.op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 in samenhang met het beleid in A4/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000
7.artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht