In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kennisgeving van de bewaring op 17 mei 2023 door de staatssecretaris is gedaan, wat gelijkgesteld wordt met een door eiser ingesteld beroep tegen het bestreden besluit. Eiser heeft zijn gronden van beroep op 22 mei 2023 ingediend, waarna de staatssecretaris op 23 mei 2023 een verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 24 mei 2023 gesloten.
Eiser betwist de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring op verschillende gronden, waaronder een kennelijke verschrijving in het proces-verbaal van het gehoor en de timing van de ondertekening van dit proces-verbaal. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de wet, omdat het gehoor daadwerkelijk heeft plaatsgevonden voordat de maatregel werd opgelegd. De rechtbank concludeert dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, feitelijk juist zijn, en dat de overschrijding van de kennisgevingstermijn niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.