ECLI:NL:RBDHA:2023:7606

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
NL23.14777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring - kennelijke verschrijving - gronden betwist - beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kennisgeving van de bewaring op 17 mei 2023 door de staatssecretaris is gedaan, wat gelijkgesteld wordt met een door eiser ingesteld beroep tegen het bestreden besluit. Eiser heeft zijn gronden van beroep op 22 mei 2023 ingediend, waarna de staatssecretaris op 23 mei 2023 een verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 24 mei 2023 gesloten.

Eiser betwist de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring op verschillende gronden, waaronder een kennelijke verschrijving in het proces-verbaal van het gehoor en de timing van de ondertekening van dit proces-verbaal. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de wet, omdat het gehoor daadwerkelijk heeft plaatsgevonden voordat de maatregel werd opgelegd. De rechtbank concludeert dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, feitelijk juist zijn, en dat de overschrijding van de kennisgevingstermijn niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Rechtbank Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14777

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op 17 mei 2023 op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep tegen het bestreden besluit. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 22 mei 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 23 mei 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 24 mei 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling
2. Eiser wijst op het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling (M110) van 13 april 2023. In dit proces-verbaal is aangekruist dat het gehoor heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van zijn toenmalige gemachtigde mr. Taheri. Tegelijkertijd is aangekruist dat hij niet aanwezig was, zowel omdat eiser geen prijs zou stellen op de aanwezigheid van zijn gemachtigde als omdat zijn gemachtigde zou hebben verklaard niet aanwezig te willen of kunnen zijn. Eiser meent dat deze mededelingen tegenstrijdig zijn en dit leidt tot een gebrek in het proces-verbaal van het gehoor.
3. De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal van het gehoor voldoende blijkt dat de toenmalige gemachtigde van eiser niet aanwezig was bij het gehoor. Dat is aangekruist dat het gehoor heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. Taheri, betreft dan ook een kennelijke verschrijving die niet leidt tot een gebrek in het voortraject of de onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
4. Eiser stelt verder dat uit het proces-verbaal van het gehoor volgt dat deze pas is ondertekend om 15:48 uur, terwijl de maatregel van bewaring aan hem is opgelegd om 15:32 uur. De maatregel suggereert dat eiser is gehoord voordat hij in bewaring is gesteld, maar dat is volgens eiser niet gebleken. Een maatregel van bewaring kan niet zorgvuldig zijn als het gehoor niet daaraan voorafgaand is voltooid. De maatregel is volgens eiser dan ook opgelegd in strijd met artikel 5.2, eerste lid, van het Vb. [2]
5. Uit de maatregel van bewaring blijkt dat eiser pas in bewaring is gesteld nadat hij gehoord is. Dat het proces-verbaal van dit gehoor pas is ondertekend na het opleggen van de maatregel, doet niet af aan het feit dat het gehoor evident heeft plaatsgevonden voordat eiser in bewaring is gesteld. De maatregel is dus niet in strijd met artikel 5.2, eerste lid, van het Vb.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist de zware gronden 3a en 3c. Eiser is volledig gereguleerd in het kader van een Dublinoverdracht Nederland binnengekomen. Deze inreis heeft dan ook zoals voorgeschreven plaatsgevonden. Voor zowel de gronden 3a en 3c is het volgens eiser niet relevant of hij wel of geen waarde hecht aan rechtmatig verblijf in Nederland.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de zware gronden 3a en 3c aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Hiertoe is van belang dat eiser niet beschikt over geldige reisdocumenten of een visum. Dit maakt de grond 3a feitelijk juist. Dat eiser gereguleerd is overgedragen vanuit Denemarken maakt dit niet anders. De rechtbank acht de grond 3c ook feitelijk juist. Bij besluit van 7 oktober 2020 is aan eiser een vertrekplicht opgelegd. In de maatregel is voldoende gemotiveerd waaruit is gebleken dat eiser hier niet uit eigen beweging gevolg aan heeft gegeven. Ook de door eiser niet betwiste gronden 3b en 3i zijn, gelet op de toelichting in de maatregel, feitelijk juist. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Ambtshalve toets [5]
9. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. De kennisgeving als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Vw heeft op 17 mei 2023 plaatsgevonden. Daarmee is de in deze bepaling voorgeschreven termijn van 28 dagen na het opleggen van de maatregel overschreden. Eiser heeft echter op 18 april 2023 beroep [6] ingesteld tegen deze maatregel en dit beroep vervolgens op 1 mei 2023 ingetrokken. Om die reden was de kennisgeving in deze zaak niet verplicht en leidt overschrijding van de termijn niet tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
6.Zaak met nr. NL23.11727.