ECLI:NL:RBDHA:2023:7613
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig beslissen over aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis aan een derde persoon. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, geen verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft het verzoek van eisers om vrijstelling van griffierecht definitief toegewezen, gezien hun financiële situatie.
Eisers hebben hun aanvraag op 15 september 2022 ingediend, en de verweerder had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is door verweerder met drie maanden verlengd, waardoor de uiterste beslisdatum op 14 maart 2023 viel. Aangezien er geen besluit is genomen, hebben eisers verweerder op 20 maart 2023 in gebreke gesteld en is het beroep op 4 april 2023 ingediend. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.
Eisers verzoeken de rechtbank om verweerder te verplichten binnen vier weken alsnog te beslissen, met een dwangsom voor elke dag dat hij in gebreke blijft. De rechtbank legt verweerder een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit te nemen, en bepaalt dat hij een dwangsom van € 100 per dag verbeurt bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442 en proceskosten van € 418,50 aan eisers. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.