ECLI:NL:RBDHA:2023:7628
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid van beroep in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 17 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door gemachtigde L. Neuhaus, heeft op 14 april 2022 Bulgarije verzocht om eiser terug te nemen op basis van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Eiser heeft op 19 september 2022 de Staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag en heeft op 4 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Tevens is in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) vastgesteld dat de Staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moet beslissen. De rechtbank concludeert dat op het moment van de ingebrekestelling door eiser, Nederland niet verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat Bulgarije op dat moment verantwoordelijk was geworden.
Hierdoor was er geen beslistermijn in Nederland aangevangen en was de ingebrekestelling prematuur. De rechtbank oordeelt dat aan de voorwaarden van artikel 6:12 van de Awb niet is voldaan, waardoor het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.