ECLI:NL:RBDHA:2023:7629
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de verweerder in deze zaak, niet in behandeling genomen. Hierop heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de overwegingen werd vastgesteld dat het verzoekschrift van de verzoeker geen gronden bevatte, zoals vereist volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 8:81, vierde lid, van de Awb. De voorzieningenrechter heeft de verzoeker op 16 december 2022 per aangetekende brief verzocht om deze gronden in te dienen, maar hierop is geen reactie ontvangen.
Gelet op het ontbreken van de noodzakelijke gronden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.