ECLI:NL:RBDHA:2023:7646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
C/09/646121 / JE RK 23-766
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 28 april 2023 uitspraak gedaan over het verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige01]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek ingediend, waarbij ernstige zorgen zijn geuit over de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van [minderjarige01]. De minderjarige heeft een belast verleden, heeft op verschillende crisisplekken gewoond en heeft het afgelopen jaar weinig tot geen onderwijs gevolgd. Er zijn zorgen over zijn verslavingsproblematiek en hij vertoont zorgelijk gedrag. De Raad meent dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ouders te ondersteunen en om [minderjarige01] te begeleiden in zijn keuzes.

De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd tegen het verzoek, stellende dat de huidige hulpverlening, bestaande uit het CJG, Family Supporters en de Brijder, al voldoende ondersteuning biedt. De instelling betoogt dat de ondertoezichtstelling geen toegevoegde waarde heeft, gezien de korte periode tot de meerderjarigheid van [minderjarige01] en de lange wachtlijsten voor jeugdbeschermers.

De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en is van oordeel dat, hoewel er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende aanwezig zijn. De kinderrechter oordeelt dat de ingezette hulpverlening met zo min mogelijk afleiding moet worden voortgezet en dat de effectiviteit van een ondertoezichtstelling laag is. Daarom zijn beide verzoeken afgewezen. De kinderrechter vertrouwt erop dat [minderjarige01] zich blijft inzetten voor de hulpverlening en zijn positieve ontwikkeling voortzet.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/646121 / JE RK 23-766
Datum uitspraak: 28 april 2023

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 19 april 2023 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende:

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2005 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] .
De kinderrechter merkt als informant aan:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het raadsrapport d.d. 19 april 2023.
Op 28 april 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [naam01] namens de Raad;
- mevrouw [naam02] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
Voorafgaand aan de zitting is [minderjarige01] door de kinderrechter in raadkamer gehoord.

Feiten

- [minderjarige01] is door de vader erkend.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige01] verblijft feitelijk in een logeerhuis van Jeugdformaat.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] tot aan zijn meerderjarigheid, te weten tot 22 oktober 2023, en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er zijn ernstige zorgen over de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van [minderjarige01] . [minderjarige01] heeft een belast verleden, heeft op verschillende crisisplekken gewoond en heeft het afgelopen jaar weinig tot geen onderwijs gevolgd. Er is sprake van ernstige verslavingsproblematiek en hij laat zorgelijk gedrag zien. Het lukt [minderjarige01] niet om gemotiveerd te blijven voor school, werk en behandeling bij Family Supporters of de Brijder. Bij Family Supporters is een voorlopige diagnose gesteld, namelijk PTSS en ouder-kindrelatieproblematiek. Er wordt geadviseerd dat hij traumabehandeling en systeemgesprekken gaat opstarten. Dit komt onvoldoende van de grond door de wisselende houding van [minderjarige01] . [minderjarige01] heeft momenteel geen structurele dagbesteding. Ook zijn er zorgen over zijn netwerk. Er is weinig zicht op met wie hij omgaat en hoe hij aan zijn geld komt. Hoewel er bereidheid is bij [minderjarige01] om hulpverlening te accepteren, stagneert het in de uitvoering. Bij de ouders is sprake van machteloosheid. De ouders staan open voor hulpverlening, maar dit heeft nog niet tot een verandering geleid. Hoewel [minderjarige01] de afgelopen weken een prille vooruitgang laat zien, is er een jeugdbeschermer in gedwongen kader nodig om de ouders te sturen op momenten dat dat nodig is en [minderjarige01] te sturen en ondersteunen in keuzes die hij maakt. In het verleden is immers ook al diverse hulpverlening ingezet, maar dit heeft onvoldoende tot structurele veranderingen geleid. Daarnaast meent de Raad dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is. [minderjarige01] verblijft sinds maart 2022 op vrijwillige basis bij Jeugdformaat. Het is noodzakelijk dat hij daar blijft, zodat hij op een gecontroleerde en begeleide wijze geholpen wordt in het zelfstandig leren worden. De Raad begrijpt de visie van de gecertificeerde instelling, maar denkt toch dat een ondertoezichtstelling van toegevoegde waarde kan zijn. De jeugdbeschermer is er ook om de ouders te ondersteunen en daar is in dit geval behoefte aan. Ook kan het voor extra druk zorgen bij [minderjarige01] , zodat hij doorgaat op deze positieve weg.
De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd tegen het verzochte. Hoewel de gecertificeerde instelling de zorgen over [minderjarige01] onderschrijft, meent de gecertificeerde instelling dat de ondertoezichtstelling geen toegevoegde waarde heeft. Daartoe heeft de gecertificeerde instelling aangevoerd dat het CJG, Family Supporters en de Brijder al bij [minderjarige01] betrokken zijn. Dat lijkt de juiste hulpverlening voor hem te zijn en zij doen hun werk naar behoren. [minderjarige01] lijkt de positieve weg ingeslagen te zijn en staat open voor hulpverlening. Hij wordt over niet al te lange tijd meerderjarig, wat betekent dat de ondertoezichtstelling maar een korte periode zou duren. Vanwege de lange wachtlijsten zal er niet direct een jeugdbeschermer voor [minderjarige01] beschikbaar zijn. Als er dan een jeugdbeschermer beschikbaar is, moet eerst gestart worden met het schrijven van een plan. Er gaat dus enige tijd overheen voordat daadwerkelijk gestart wordt. De gecertificeerde instelling ziet niet in wat een ondertoezichtstelling van zo’n beperkte duur kan toevoegen aan de reeds gestarte hulpverlening. Dat de behoefte aan dwang wordt gevoeld is te begrijpen maar ook de jeugdbeschermer kan hem uiteindelijk niet dwingen behandeling te ondergaan. Daar komt ook nog bij dat de hulpverlening na zijn achttiende weer moet worden overgedragen aan het CJG, want de verwachting is dat [minderjarige01] ook na zijn meerderjarigheid hulp nodig zal hebben. Met die overdracht moet ook weer een aantal maanden tevoren worden begonnen. Het is echter maar de vraag of het CJG dan een plek voor hem beschikbaar heeft. Ook zal [minderjarige01] dan in korte tijd te maken krijgen met verschillende hulpverleners/begeleiders. De gecertificeerde instelling blijft er dan ook bij dat het huidige hulpverleningstraject voortgezet moet worden.
De moeder heeft ingestemd met het verzochte. De moeder meent dat het belangrijk is dat een jeugdbeschermer [minderjarige01] ondersteunt en begeleidt. Van de moeder neemt hij niet veel aan. De moeder vindt het fijn dat hij zich nu inzet voor de hulpverlening, maar heeft er – gelet op het verleden – onvoldoende vertrouwen in dat het hem lukt om het vol te houden. Verder heeft de moeder naar voren gebracht dat zij amper contact heeft met het CJG en dat zij niet voldoende betrokken wordt bij het hulpverleningstraject van [minderjarige01] .

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een ondertoezichtstelling en de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende aanwezig zijn.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De kinderrechter onderschrijft de zorgen van de Raad en oordeelt dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige01] . De zorgen hebben betrekking op zijn verslavingsproblematiek, gedragsproblematiek en gestagneerde schoolgang. Hoewel er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, oordeelt de kinderrechter dat een ondertoezichtstelling niet in het belang van [minderjarige01] is. Op dit moment staat er in vrijwillig kader al hulpverlening om [minderjarige01] heen door betrokkenheid van het CJG, Family Supporters voor traumabehandeling, de Brijder en Jeugdformaat. Deze hulpverlening lijkt passend te zijn voor [minderjarige01] , alleen lukt het [minderjarige01] tot nu toe niet om zijn motivatie daarvoor te behouden. Daarbij wordt wel gezien dat [minderjarige01] de afgelopen tijd stappen heeft gezet ten aanzien van zijn verslavingsproblematiek en binnenkort kan starten met traumabehandeling bij Family Supporters. Ook de ouders zijn bereid hulpverlening te accepteren. Voor het organiseren, opstarten of het houden van regie op de hulpverlening is de ondertoezichtstelling in dit geval niet nodig. De Raad ziet de meerwaarde van de verzochte ondertoezichtstelling met name in het verwachte ondersteunend effect van het dwingende kader bij het volhouden van de hulpverlening en in de ondersteuning van de moeder. Indien de ondertoezichtstelling nu wordt uitgesproken, betekent dat dat [minderjarige01] zijn begeleider van het CJG verliest en opnieuw een vertrouwensrelatie moet opbouwen met de aan te stellen jeugdbeschermer. Bij de gecertificeerde instelling geldt echter een wachtlijst, waardoor het onduidelijk is wanneer er een vaste jeugdbeschermer voor [minderjarige01] beschikbaar is. Daarbij komt nog dat [minderjarige01] over een half jaar meerderjarig wordt, waarna de hulpverlening weer overgedragen moet worden aan het CJG, een traject waarmee ook tijdig zou moeten worden begonnen. De kinderrechter schat de effectiviteit van de ondertoezichtstelling onder de geschetste omstandigheden dan ook laag in en acht het in het belang van [minderjarige01] dat de ingezette hulpverlening met zo min mogelijk “afleiding” voortgezet kan worden en zich kan focussen op het motiveren van [minderjarige01] . De kinderrechter wijst beide verzoeken dan ook af. Daarbij vertrouwt de kinderrechter erop dat [minderjarige01] – zoals hij dat ook in het kindgesprek heeft aangegeven – zich de komende tijd blijft inzetten voor de hulpverlening en de stijgende lijn voortzet.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot ondertoezichtstelling en tot machtiging om [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2023 door mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dreef als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 15 mei 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.