ECLI:NL:RBDHA:2023:7647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
C/09/645764 / JE RK 23-718
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 28 april 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige01]. De kinderrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende gronden zijn voor een uithuisplaatsing. De gecertificeerde instelling, die het verzoek indiende, heeft zorgen geuit over de ontwikkeling en verzorging van [minderjarige01] door de moeder. Er zijn zorgen over de voeding, structuur en emotionele ontwikkeling van het kind, maar de kinderrechter is van mening dat een uithuisplaatsing een te zwaar middel is en dat minder ingrijpende alternatieven eerst moeten worden onderzocht.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gecertificeerde instelling de omvang en oorzaak van de zorgen onvoldoende heeft onderzocht en dat niet is aangetoond dat de zorgen niet met minder ingrijpende maatregelen kunnen worden weggenomen. De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek en heeft aangegeven dat zij in staat is om voor [minderjarige01] te zorgen, met ondersteuning van de hulpverlening. De kinderrechter heeft de mogelijkheid van intensievere hulpverlening in de thuissituatie en een uitbreiding van de deeltijdpleegzorg overwogen.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, met de aanbeveling om de zorgen middels intensievere hulpverlening en samenwerking met de jeugdbeschermer weg te nemen. De kinderrechter heeft de moeder aangespoord om open te staan voor hulp en samen te werken met de betrokken instanties. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/645764 / JE RK 23-718
Datum uitspraak: 28 april 2023

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 12 april 2023 ingekomen verzoekschrift van:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:

[minderjarige01] geboren op [geboortedatum01] 2022 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D.K.P.K. el Fadili, gevestigd te Oegstgeest.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] .

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- het e-mailbericht van de zijde van de moeder, d.d. 17 april 2023.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een verweerschrift overgelegd, welke aan het dossier is toegevoegd.
Op 28 april 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [naam01] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en ondersteund door de [tolk] ;
- de vader.

Feiten

- [minderjarige01] is erkend door de vader.
- De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
- Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 15 april 2022 is onder meer een machtiging verleend [minderjarige01] voor een periode van drie maanden uit huis te plaatsen bij een pleeggezin. Met ingang van 15 juli 2022 is [minderjarige01] weer thuis gaan wonen bij moeder en zijn oudere halfbroer, waarbij hij nog twee dagen per week in het pleeggezin bleef.
- [minderjarige01] verblijft op dit moment hoofdzakelijk in het pleeggezin.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 april 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengd van 15 april 2023 tot 15 april 2024.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging om [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er zijn zorgen over de ontwikkeling en de basale verzorging van [minderjarige01] . Tijdens een zorgoverleg met hulpverleners op 4 april 2023 zijn er opnieuw ernstige zorgen naar voren gekomen over de mate waarin de moeder [minderjarige01] eten en drinken aanbiedt. Zij lijkt angst te hebben dat hij gaat spugen, waar niemand het gesprek over kan voeren met haar. Wel heeft het als resultaat dat zij [minderjarige01] veel te weinig eten en drinken aanbiedt. Ook belet zij anderen om hem te voeden. Deze zorgen zijn eerder gesignaleerd tijdens een zorgoverleg op 25 november 2022 en 6 februari 2023. De moeder voert de instructies die zij krijgt van de ambulante hulpverlener van Gemiva en de pleegmoeder onvoldoende uit en stelt zich onvoldoende leerbaar op. Ook valt het de ambulante hulpverlener en de pleegmoeder op dat de moeder [minderjarige01] weinig affectieve aandacht geeft. De halfbroer draagt veel zorg voor [minderjarige01] . De moeder signaleert de behoeften van [minderjarige01] onvoldoende, ziet geen tekorten bij [minderjarige01] en vraagt zelf geen hulp. Als [minderjarige01] bij de pleegouders is, slaapt hij continu. Daarbij lijkt zijn ontwikkeling te stagneren. Hij gaat niet meer op ontdekking en is futloos. [minderjarige01] voelt vaak koortsig aan en huilt veel. Het consultatiebureau heeft vastgesteld dat de hoofdomtrek van [minderjarige01] te klein is. Zijn gewicht is nog wel oké, maar dat zegt weinig over de hoeveelheid en niets over de variatie van voeding die hij binnenkrijgt. De huisarts geeft op 5 april 2023 aan ook zorgen te hebben over zijn groei en verwijst hem door naar het ziekenhuis. Hoewel de moeder het beste met [minderjarige01] voor heeft, kan zij hem niet de zorg bieden die hij nodig heeft, ondanks het feit dat aan alle gestelde randvoorwaarden - zijnde financiën en huishouden op orde, voldoende begeleiding en therapie - is voldaan. De gecertificeerde instelling ziet een patroon, nu twee andere kinderen van de moeder uit huis zijn geplaatst vanwege zorgen dat moeder onvoldoende aansloot bij de behoefte van deze kinderen en hen onvoldoende stimuleerde, waardoor hun ontwikkeling stagneerde. De gecertificeerde instelling ziet nu dezelfde zorg over [minderjarige01] en meent dan ook dat [minderjarige01] niet veilig genoeg is bij de moeder en er baat bij heeft om grotendeels bij de pleegouders te gaan wonen. [minderjarige01] kan dan donderdag eind van de ochtend tot vrijdag eind van de middag naar de moeder. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling toegelicht dat [minderjarige01] de afgelopen twee weken al vijf dagen bij de pleegouders verblijft, met toestemming van de moeder. De gecertificeerde instelling erkent dat niet alle zorgen volledig onderbouwd kunnen worden. Wel geeft de gecertificeerde instelling aan dat deze zorgen al langer naar voren komen bij de hulpverlening. In reactie op het voorstel van de moeder geeft de gecertificeerde instelling aan in te kunnen stemmen met een verdeling van drie dagen per week bij de moeder en vier dagen per week bij de pleegouders. In de thuissituatie bij de moeder zou dan meer hulpverlening ingezet moeten worden. Het is wel belangrijk dat die verdeling middels een machtiging uithuisplaatsing wordt vastgesteld, zodat het duidelijk is waar [minderjarige01] verblijft.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. Daartoe heeft de moeder aangevoerd dat er onvoldoende onderbouwd is dat aan de gronden voor een uithuisplaatsing is voldaan. De in het verzoekschrift genoemde zorgen zijn voor het merendeel gebaseerd op achterhaalde informatie. Het klopt niet dat de moeder [minderjarige01] te weinig eten en drinken geeft. Dat zijn hoofdomtrek wat klein is, betekent nog niet dat dit een teken is van ondervoeding. Dat heeft de huisarts ook bevestigd. De moeder heeft zelf ook een kleine hoofdomtrek. De ambulant hulpverlener van Gemiva heeft een voedings- en slaapschema gemaakt. De moeder volgt de schema’s volledig op. Ook heeft de ambulant hulpverlener verklaard dat de moeder leerbaar is, de instructies goed opvolgt en zelf met hulpvragen komt. Ook herkent de moeder zich er niet in dat zij [minderjarige01] onvoldoende affectie geeft. De hulpverlening is maar twee uur per week thuis bij de moeder, waardoor zij niet zien dat zij met [minderjarige01] speelt en hem troost biedt als dat nodig is. Het is onterecht dat de gecertificeerde instelling de andere twee kinderen van de moeder die uit huis zijn geplaatst aan haalt, nu deze twee kinderen een aantoonbare beperking hebben. De zorg die deze kinderen specifiek nodig hebben kon de moeder niet bieden mede doordat de vader van deze kinderen haar op geen enkele wijze ondersteuning kon geven. Dat alles is anders bij [minderjarige01] . Verder klopt het niet dat halfbroer Ali een groot deel van de zorg op zich zou nemen. De moeder meent dat de gecertificeerde instelling onvoldoende heeft onderbouwd dat zij niet in staat zou zijn [minderjarige01] de zorg en opvoeding te bieden die hij nodig heeft. De moeder vindt de ondersteuning van de ambulant begeleider en de pleegmoeder prettig. De zorgen die de gecertificeerde instelling heeft kunnen wat de moeder betreft weggenomen worden door de zorg van de pleegmoeder uit te breiden naar drie dagen per week, zodat de moeder dan wat ontlast wordt. De moeder moet echter wel de hoofdopvoeder van [minderjarige01] blijven. Dat is ook in het belang van hun hechtingsrelatie. Aangezien de moeder vrijwillig in zou stemmen met een deeltijdpleegzorgplaatsing, te weten voor maximaal drie dagen bij per week, is een machtiging uithuisplaatsing niet nodig. De moeder wil [minderjarige01] het liefst van donderdag tot en met zondag bij haar hebben, omdat de vader er dan ook is. Gelet op het bovenstaande verzoekt de moeder het verzoek af te wijzen.
Desgevraagd heeft de vader naar voren gebracht dat hij van donderdag tot en met zondag bij de moeder thuis is. Ook de andere dagen is de vader betrokken en ziet hij via videoverbinding dat de moeder [minderjarige01] goed verzorgt. De vader wil graag een rol blijven spelen in het leven van [minderjarige01] .

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende aanwezig zijn.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De kinderrechter is er niet van overtuigd dat een zwaar middel als een uithuisplaatsing op dit moment noodzakelijk én in het belang van [minderjarige01] is. Een uithuisplaatsing is een verstrekkend middel dat alleen als laatste redmiddel ingezet dient te worden. Voordat hiertoe wordt overgegaan, moet gebleken zijn dat minder ingrijpende alternatieven niet afdoende zijn. De gecertificeerde instelling heeft de omvang en de oorzaak van de zorgen onvoldoende onderzocht. Daarnaast is niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat de zorgen niet met minder ingrijpende alternatieven weggenomen kunnen worden. De gecertificeerde instelling heeft zorgen over de basale verzorging van [minderjarige01] door de moeder. De zorgen hebben betrekking op zijn voeding, structuur en emotionele ontwikkeling. De oorzaak van het achterblijven van de hoofdomtrek en een eventuele relatie met voeding of een genetische afwijking zal nader in het ziekenhuis worden onderzocht. De stukken lijken tegenstrijdig over de vraag of de moeder leerbaar is of niet. Op dit moment wordt er maar twee uur per week begeleiding ingezet bij de moeder thuis. Het ligt voor de hand om intensievere hulpverlening in te zetten in de thuissituatie bij de moeder, voordat overgegaan wordt tot een verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting naar voren gebracht dat het een mogelijkheid zou zijn om de hulpverlening van Gemiva uit te breiden. Daarnaast heeft de moeder zelf voorgesteld om [minderjarige01] maximaal drie dagen in de week (in plaats van één dag in de week) bij de pleegouders te laten zijn, zodat de moeder wat meer ontlast kan worden. De moeder zou daar vrijwillig mee instemmen en omdat [minderjarige01] dan grotendeels bij de moeder verblijft, is een machtiging uithuisplaatsing niet nodig. Gelet op het bovenstaande wijst de kinderrechter het verzoek af. De komende tijd moet bezien worden of de zorgen middels de inzet van intensievere hulpverlening en de uitbreiding van de deeltijdpleegzorg weggenomen kunnen worden. Daarbij drukt de kinderrechter de moeder op het hart om zich in te zetten voor de hulpverlening, openheid van zaken te geven en samen te werken met de jeugdbeschermer.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot machtiging om [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2023 door mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dreef als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 16 mei 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.