ECLI:NL:RBDHA:2023:7713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
21/5549
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag bijstandsverlening op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in Leiden, beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Leiden om zijn aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet buiten behandeling te stellen. De aanvraag was ingediend op 3 februari 2021, maar het college stelde dat eiser niet de benodigde gegevens had aangeleverd. Eiser had op het aanvraagformulier aangegeven dat hij een bankrekening had met een saldo van € 27,- en dat hij € 50.000,- aan schulden had. Na een verzoek om aanvullende bewijsstukken, heeft eiser op 10 februari 2021 een lijst van bewijsstukken ingediend, maar het college vond deze niet voldoende. In de herstelbrief van 19 februari 2021 werd eiser gevraagd om meer informatie, waaronder bankafschriften en een verklaring over zijn levensonderhoud. Eiser heeft hierop gereageerd, maar het college bleef bij zijn standpunt dat de aanvraag niet compleet was.

De rechtbank heeft de zaak op 27 maart 2023 behandeld en kwam tot de conclusie dat het college niet voldoende had aangetoond dat de aanvraag onvolledig was. De rechtbank oordeelde dat het college niet duidelijk had gemaakt dat het beginsaldo van de bankrekening ontbrak en dat eiser voldoende had aangetoond hoe hij in zijn levensonderhoud voorzag. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij het college werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5549

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. de Jongh),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Azzaimoun).

Inleiding

Verweerder heeft bij primair besluit van 3 maart 2021 de aanvraag van eiser om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) buiten behandeling gesteld.
In het bestreden besluit van 9 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser heeft op 3 februari 2021 een aanvraag ingediend om bijstand naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Pw. Op het aanvraagformulier heeft eiser ingevuld dat het saldo op zijn bankrekening eindigend op …1116, € 27,- bedraagt en dat hij
€ 50.000,- aan schulden heeft.
1.2.
Hierop heeft de klantmanager aan eiser een brief, gedateerd 3 februari 2021 gestuurd. Hierin staat onder het kopje “U toont uw situatie aan met bewijsstukken” het volgende. “Om te bepalen of u recht heeft op een uitkering hebben wij bewijzen van u nodig. Bij deze brief vindt u de lijst van bewijsstukken. Kijk in de lijst welk onderwerp in uw situatie geldt. U ziet daar welke bewijsstukken u moet inleveren. Heeft u dat bewijs bij uw verzoek al ingestuurd of ingeleverd? Dan hoeft u dat niet nog een keer te doen. Soms zijn aanvullende bewijzen van u nodig. In dat geval krijgt u dan van ons nog een brief.” De klantmanager heeft eiser verzocht om voor 10 februari 2021 bewijsstukken op te sturen. Op de lijst van bewijsstukken staat “ U levert de bewijsstukken in die op uw situatie van toepassing zijn.” Voor de opgesomde bewijsstukken staan open vakjes.
1.3.
Eiser heeft op 10 februari 2021 de door hem aangekruiste lijst van bewijsstukken ingediend. Onder het kopje “bankrekeningen” is het enig aanwezige vakje aangekruist. Dit gaat over de bankafschriften van de laatste 3 maanden voor de datum van de aanvraag. Het gaat om “alle” rekeningen. Daarbij staat “Zorgt u ervoor dat naam, adres, saldo en andere gegevens goed te lezen zijn. Zorgt u er ook voor dat de volgnummers van de bankafschriften op elkaar aansluiten. Als u internetbankieren gebruikt, laat u zien welke periode u heeft geselecteerd.” Eiser heeft hierbij een uitdraai van zijn online bankomgeving van www.mijn.ing.nl overgelegd met een transactieoverzicht van bij- en afschrijvingen op zijn betaalrekening eindigend op …1116 over de periode van “gisteren”, daarna 8 februari 2021 en teruglopend tot 9 oktober 2020. Bovenaan de print staat “ € -80,48”.
1.4.
Verweerder heeft in de brief van 19 februari 2021 (herstelbrief) met onderwerp “hersteltermijn aanvullende gegevens” aan eiser bericht dat in de brief van 3 februari 2021 is gevraagd om gegevens in te leveren en dat die gegevens nog niet zijn ontvangen. In deze brief schrijft verweerder dat eiser nog een kans krijgt om gegevens op te sturen. “Wij hebben nog de volgende gegevens van u nodig: bankrekeningen: bankafschriften van de laatste drie maanden voor de datum van de aanvraag, over de periode van 3 november 2020 tot en met 3 februari 2021 van de creditcard”. Verder staat in de brief: “Wij zien over de periode 9 oktober 2020 tot en met 9 februari 2021 slechts enkele afschrijvingen op uw rekening, eindigend op …1116 welke zijn te relateren aan kosten voor levensonderhoud. U dient schriftelijk te verklaren hoe u deze periode heeft voorzien in uw levensonderhoud. Let op: u dient dit aan te tonen door objectieve en verifieerbare bewijsstukken te overleggen.”
1.4.
Kort na het versturen van de herstelbrief heeft de klantmanager telefonisch contact gehad met eiser. Dit staat in het rapport van de klantmanager van 3 maart 2021. In dat gesprek heeft eiser gezegd dat hij kon terugvallen op twee vrienden die hem wel eens contant geld geven. Eiser heeft gezegd dat dit soms € 100,- is, soms € 200,-, maar dat het ook € 500,- kan zijn. Het geld dat hij van zijn ex-vrouw kreeg is een lening.
1.5.
Eiser heeft op 1 maart 2021 een e-mailbericht gestuurd naar de klantmanager. Hierin staat: “Naar aanleiding van ons telefonisch gesprek het volgende: samen hebben we vastgesteld dat u al gegevens van mij ontvangen heeft. Hierbij de ontbrekende gegevens. (…) Van de creditcard heb ik bijgevoegd.” Eiser geeft daarna een uitleg hoe en waarvan hij heeft geleefd. Samenvattend heeft eiser daarin verklaard dat hij goedkoop heeft geleefd door bij een vriend met een restaurant te eten en bij een buurman mee te eten en door tweedehands kleding te kopen en kleren van een vriend met hetzelfde lichaam als hij te dragen. Verder heeft hij verklaard dat hij af en toe een kast of een tafel krijgt die hij weer verkoopt, dat hij geld krijgt van zijn ex-partner en dat hij een achterstand heeft bij het betalen van de huur en de verzekeringen. Onderaan de mail staat “Creditcard – 1.233,90” met “af- en bijschrijvingen huidige periode”, die loopt van 13 februari 2021 tot 11 oktober 2020. Per periode van een maand staan vermeld: beginsaldo, eindsaldo, totaal van af- en bijschrijvingen en maandelijkse aflossingen. Op de print met af- en bijschrijvingen van zijn bankrekening eindigend op… 1116 heeft eiser zich gericht tot de klantmanager en geschreven: “Naar aanleiding van ons telefoongesprek, de omcirkelde heb ik een afspraak over zonder rente is dat een lening. De mail kan ik niet snel genoeg vinden. Groeten”, met naam en mobiele telefoonnummer. Een aantal bijschrijvingen heeft eiser omcirkeld. Op de uitdraai is maandelijks een afschrijving naar een creditcard te zien.
1.6.
Verweerder heeft vervolgens de aanvraag van eiser met het primaire besluit buiten behandeling gesteld omdat verweerder niet genoeg informatie op tijd heeft gekregen van eiser. In het bestreden besluit is verweerder bij de buitenbehandelingstelling gebleven. Verweerder heeft gebruik gemaakt van de bevoegdheid die in artikel 4:5, eerste lid en onder c van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) staat. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser verwijtbaar niet de gevraagde gegevens heeft ingeleverd. In het bestreden besluit staat dat eiser geen (kopie van) originele afschriften van de creditcard heeft ingeleverd, dat hij van zijn bankrekening slechts een overzicht met bij- en afschrijvingen heeft overgelegd waarbij alleen het eindsaldo vermeld staat. Ook heeft eiser niet middels objectieve en verifieerbare bewijsstukken aangetoond dan wel voldoende aannemelijk gemaakt welke bedragen hij heeft gekregen en hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien in de periode voorafgaand aan de aanvraag. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd toegelicht dat de buitenbehandelingstelling van de aanvraag van eiser berust op het ontbreken van het beginsaldo op de bankafschriften van de ING-betaalrekening eindigend op … 1116, het ontbreken van originele creditcardafschriften en het standpunt dat de e-mail van 1 maart 2021 onvoldoende aantoont hoe eiser in zijn levensonderhoud heeft voorzien in de periode voorafgaand aan de aanvraag.
2. Eiser kan zich op de hierna te bespreken grond niet verenigen met de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Tussen partijen is in geschil of sprake is van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag en of verweerder de aanvraag van eiser in redelijkheid buiten behandeling heeft kunnen stellen op grond van artikel 4:5, eerste lid en onder c van de Awb.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Beginsaldo
4.2.
Niet in geschil is dat het in 1.3 en 1.5 genoemde transactieoverzicht dat eiser heeft ingeleverd, geen beginsaldo laat zien. Evenmin is in geschil dat het beginsaldo voor de beoordeling van de financiële situatie over de periode voorafgaand aan de aanvraag nodig is. Het gaat hier om de vraag of verweerder in de herstelbrief van 19 februari 2021 voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat het beginsaldo ontbreekt. De rechtbank is met eiser van oordeel dat dit niet het geval is.
4.2.1.
In de herstelbrief van 19 februari 2021 heeft verweerder voor wat betreft de bankafschriften herhaald wat in de bij de brief van 3 februari 2021 gevoegde lijst met bewijsstukken staat. Daarin staat dat het saldo te lezen moet zijn. Eiser had een overzicht met bij- en afschrijvingen ingediend en daarop was het eindsaldo te zien. Dat verweerder ook het beginsaldo wilde zien staat niet op de lijst bij de brief van 3 februari 2021 en ook niet in de herstelbrief van 19 februari 2021.
Creditcard
4.3.
Eiser heeft een overzicht van zijn creditcard overgelegd. Hierom is pas expliciet gevraagd in de brief van 19 februari 2021. Volgens verweerder zijn ten onrechte geen originele afschriften overgelegd. De rechtbank stelt vast dat hier niet om is gevraagd in de herstelbrief. Bovendien blijkt uit de lijst met bewijsstukken, gevoegd bij de brief van 3 februari 2021, dat een periode kan worden geselecteerd via internetbankieren. Volgens eiser heeft hij de print met creditcard gegevens gekregen via internetbankieren. Eiser heeft naar eigen zeggen een opdracht gegeven in de online bankomgeving van de creditcard om over de gevraagde periode de bij- en afschrijvingen te printen. Er zijn geen aanwijzingen dat deze verklaring niet zou kloppen. Dit betekent dat eiser heeft ingediend wat hem was gevraagd.
Verklaring over levensonderhoud
4.4.
Eiser heeft een verklaring gegeven van hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien met verwijzing naar geld dat hij op zijn bankrekening heeft ontvangen. Als verweerder hierover nadere vragen heeft, kunnen die bij een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag worden gesteld.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 4:5, eerste lid van de Awb zodat verweerder de aanvraag van 3 februari 2021 ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld.
5. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen op de aanvraag van eiser. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak, namelijk dat het college inhoudelijk dient te beslissen op de aanvraag van 3 februari 2021. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van 6 weken.
6. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en ook de proceskosten in beroep ter hoogte van € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, € 837,- per punt) en in bezwaar ter hoogte van € 1.194,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, € 597,- per punt).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 9 juli 2021;
- herroept het primaire besluit van 3 maart 2021;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 3 februari 2021 met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 2.868,- die verweerder aan eiser moet vergoeden;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.