ECLI:NL:RBDHA:2023:7732
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Syrische familieleden; beoordeling afhankelijkheidsrelatie en belangenafweging onder artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseressen, bestaande uit een moeder en haar twee zussen, hebben de Syrische nationaliteit en willen in Nederland verblijven bij hun broer, die ook de Syrische nationaliteit heeft en een asielvergunning heeft verkregen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een eerdere uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die leidde tot heropening van het onderzoek.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie heeft aangenomen tussen de moeder en haar meerderjarige zus met de referent. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de moeder exclusief afhankelijk was van de zorg van de referent en dat er in Syrië reële zorgalternatieven beschikbaar zijn. Ook de financiële ondersteuning die de referent biedt, werd als gebruikelijk beschouwd en niet als een bijzondere afhankelijkheid.
Wat betreft de belangenafweging onder artikel 8 van het EVRM, oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris niet ten onrechte in het nadeel van de eiseressen heeft beslist. De rechtbank nam in overweging dat de referent een beperkt inkomen heeft en dat de kans groot is dat de eiseressen afhankelijk worden van de openbare kas. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de eiseressen niet zwaarder wogen dan de belangen van de staat, en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen tot een bedrag van €1.674,-.