ECLI:NL:RBDHA:2023:7732

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
NL21.6942
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Syrische familieleden; beoordeling afhankelijkheidsrelatie en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseressen, bestaande uit een moeder en haar twee zussen, hebben de Syrische nationaliteit en willen in Nederland verblijven bij hun broer, die ook de Syrische nationaliteit heeft en een asielvergunning heeft verkregen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een eerdere uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die leidde tot heropening van het onderzoek.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie heeft aangenomen tussen de moeder en haar meerderjarige zus met de referent. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de moeder exclusief afhankelijk was van de zorg van de referent en dat er in Syrië reële zorgalternatieven beschikbaar zijn. Ook de financiële ondersteuning die de referent biedt, werd als gebruikelijk beschouwd en niet als een bijzondere afhankelijkheid.

Wat betreft de belangenafweging onder artikel 8 van het EVRM, oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris niet ten onrechte in het nadeel van de eiseressen heeft beslist. De rechtbank nam in overweging dat de referent een beperkt inkomen heeft en dat de kans groot is dat de eiseressen afhankelijk worden van de openbare kas. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de eiseressen niet zwaarder wogen dan de belangen van de staat, en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen tot een bedrag van €1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6942

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] , eiseres 1 (moeder);

[eiseres 2] ,eiseres 2 (meerderjarige zus);
[eiseres 3], eiseres 3 (minderjarige zus);
gezamenlijk te noemen: eiseressen,
V-nummers: [v-nummer 1] , [v-nummer 2] en [v-nummer 3] ,
(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseressen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
Bij besluit van 23 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 30 juni 2022 een verweerschrift ingediend.
Na behandeling van het beroep op zitting op 5 juli 2022 heeft de rechtbank - naar aanleiding van de uitspraak [1] van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 juli 2022 - het onderzoek heropend.
Bij besluit van 8 november 2022 (aanvullende besluit) heeft verweerder - na het houden van een hoorzitting - de motivering van het bestreden besluit aangevuld en de ongegrondverklaring van het bezwaar gehandhaafd.
Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) richt dit beroep zich zowel tegen het bestreden besluit als het aanvullende besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2023 wederom op zitting behandeld. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] , als waarnemer van hun gemachtigde. Referent, meneer [naam 2] is ook verschenen, bijgestaan door de tolk M. Fayez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseressen hebben allen de Syrische nationaliteit en wensen verblijf in Nederland bij meneer [naam 2] (referent), die ook de Syrische nationaliteit heeft. Eiseres 1 is geboren op [geboortedag 1] 1971 en is de moeder van de referent. Eiseres 2, geboren op [geboortedag 2] 1995, is de meerderjarige zus van referent. Eiseres 3, geboren op [geboortedag 3] 2006, is de minderjarige zus van referent. Aan referent is een asielvergunning verleend.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit en het aanvullende besluit de afwijzing van de mvv-aanvraag van eiseressen gehandhaafd. Ten aanzien van de moeder en de meerderjarige zus is bij het bestreden besluit geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met referent aangenomen. Tussen referent en de minderjarige zus zijn bij het bestreden besluit hechte, persoonlijke banden aangenomen. Bij het aanvullende besluit is naar aanleiding van de uitspraak [2] van de hoogste vreemdelingenrechter een integrale belangenafweging gemaakt ten aanzien van het familieleven tussen referent en de drie eiseressen, die in het nadeel van eiseressen is uitgevallen.
Wat vinden eiseressen in beroep?
3. Eiseressen voeren in beroep - kort samengevat - het volgende aan. Er is wel degelijk sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn moeder en zijn meerderjarige zus. Referent functioneert sinds de scheiding van zijn ouders als hoofd van zijn familie en is een vaderfiguur voor zijn twee zussen. Hij heeft tot aan zijn vertrek naar Nederland met alle drie de eiseressen samengewoond en heeft hen altijd emotioneel en financieel ondersteund. Ook heeft verweerder onvoldoende waarde gehecht aan de medische problemen van de moeder en ten onrechte geconcludeerd dat de moeder voor haar zorg niet afhankelijk is van referent. Vervolgens heeft verweerder ten aanzien van alle eiseressen de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in het nadeel laten uitvallen. Tot slot stellen eiseressen dat verweerder ten onrechte niet heeft gehoord in beroep.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. In geschil tussen partijen is of verweerder geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie heeft hoeven aannemen tussen referent en zijn moeder en meerderjarige zus. De rechtbank zal deze beoordeling, net als verweerder, voor de moeder en de meerderjarige zus apart van elkaar maken. Ook in geschil is of verweerder de integrale belangenafweging inzake artikel 8 van het EVRM in het nadeel van alle eiseressen heeft kunnen laten uitvallen. De rechtbank zal deze belangenafweging gezamenlijk beoordelen.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met de moeder
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn moeder. Zo is uit de verklaringen op de hoorzitting en de overgelegde medische stukken namelijk niet gebleken dat de moeder exclusief afhankelijk is van de zorg van referent en dat zij zonder de hulp en zorg van referent niet kan functioneren. Ook heeft de moeder niet aangetoond dat haar andere kinderen of derden, zoals professionele zorginstanties, niet in haar zorgbehoefte in Syrië kunnen voorzien. Referent en zijn moeder hebben niet aannemelijk gemaakt dat in Syrië geen reële zorgalternatieven aanwezig zijn. Verweerder heeft daarnaast in zijn oordeel mogen betrekken dat niet met stukken is onderbouwd of en op welke wijze referent financiële ondersteuning biedt aan zijn moeder. Daarbij wordt financiële ondersteuning in het algemeen gezien als gebruikelijk bij een normale band en kan deze financiële ondersteuning door referent bovendien ook op afstand worden voortgezet.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met de meerderjarige zus
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn meerderjarige zus. De enkele stellingen dat referent een vaderfiguur in het leven van zijn meerderjarige zus speelt sinds hun ouders zijn gescheiden, dat referent zich bezorgd en verantwoordelijk voelt voor zijn zus en dat referent zijn zus altijd emotioneel en financieel heeft ondersteund, zijn onvoldoende om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aan te nemen. Ook een eventuele financiële ondersteuning van referent aan zijn meerderjarige zus, valt onder de gebruikelijke hulp die broers en zussen aan elkaar kunnen geven als dit nodig is.
Belangenafweging artikel 8 EVRM
4.3
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belangenafweging inzake artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseressen heeft laten uitvallen. Zo heeft referent slechts een klein inkomen en studiefinanciering als inkomstenbron. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de kans daarom groot is dat eiseressen afhankelijk worden van de openbare kas en dat - mede gelet op de medische problematiek van de moeder - ook de kosten van de gezondheidszorg en het zoeken van een geschikte woning voor het gezin op de Staat zullen komen te rusten. Referent heeft ter zitting gesteld dat hij ondertussen meer is gaan werken en zoals verweerder ook ter zitting heeft gesteld is het zeer te prijzen dat referent zich goed staande weet te houden met onder andere zijn werk. Het inkomen van referent is echter nog niet voldoende om en een gezin van in totaal vier personen te onderhouden. Daarnaast heeft verweerder in het nadeel mogen meewegen dat voor de moeder en de meerderjarige zus geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid van referent en dat aard en intensiteit van het gezinsleven tussen eiseressen en referent ook onvoldoende zwaarwegend wordt geacht. Afgezet tegen de belangen van eiseressen die in het voordeel meewegen (objectieve belemmeringen voor het familieleven in Syrië, geen gevaar op de openbare orde en geldige reisdocumenten) is de rechtbank van oordeel dat verweerder - alles bij elkaar in samenhang bezien - zich niet ten onrechte op het standpunt heeft kunnen stellen dat belangenafweging in het nadeel van eiseressen uitvalt.
Beroep op de Gezinsherenigingsrichtlijn [3]
4.4
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de hiervoor genoemde uitspraak van
13 juli 2022 mag verweerder bij een beroep op artikel 8 van het EVRM niet volstaan met de vaststelling of al dan niet beschermwaardig familieleven bestaat, maar moet verweerder altijd een belangenafweging verrichten, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden moeten worden betrokken. Een onderdeel van die belangenafweging is, of de door betrokkenen gestelde feiten en omstandigheden, grond bieden voor het oordeel dat tussen hen daadwerkelijk hechte persoonlijke banden bestaan. Ook is in die uitspraak overwogen dat dit aansluit bij artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Verweerder heeft deze belangenafweging in beroep alsnog verricht en gemotiveerd in het aanvullende besluit. Nu niet is aangevoerd dat het aanvullende besluit op dit punt nog steeds niet in overeenstemming zou zijn met artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn, gaat de rechtbank ervan uit dat dit niet langer in geschil is.
4.5
Verweerder heeft in beroep alsnog een hoorzitting gehouden. De rechtbank zal daarom niet meer op deze beroepsgrond ingaan.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. In beroep heeft de rechtbank de zaak heropend en gewezen op de uitspraak [4] van de hoogste bestuursrechter van 13 juli 2022, en vastgesteld dat een belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM ontbrak. Verweerder heeft hierop laten weten het noodzakelijk te achten om een hoorzitting te houden en een aanvullend besluit te nemen. Hieruit volgt dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kende. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank op grond van artikel 8:75 van de Awb aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2023 wordt deze vergoeding vastgesteld op €1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde van €837,- per punt, wegingsfactor 1), Verweerder dient deze vergoeding te betalen aan de gemachtigde van eiseressen.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
3.Richtlijn 2003/86/EG van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.