ECLI:NL:RBDHA:2023:7733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
NL22.4105
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van machtigingen tot voorlopig verblijf voor meerderjarige kinderen in het kader van gezinsleven en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, die tevens referent is, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. De eiser had aanvragen ingediend voor machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv's) voor zijn vier kinderen, waarvan twee meerderjarige kinderen in Dubai wonen. De staatssecretaris heeft de aanvragen afgewezen, met als argument dat de kinderen niet onder het jongvolwassenenbeleid vallen en dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de eiser en zijn kinderen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de belangenafweging inzake artikel 8 van het EVRM in het nadeel van de eiser is uitgevallen. De rechtbank erkende dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit, maar concludeerde dat dit niet leidde tot een andere uitkomst van de zaak. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van €1.674,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een feitelijke gezinsband en de voorwaarden waaronder het jongvolwassenenbeleid van toepassing is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4105

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser tevens referent

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv’s) voor zijn vier kinderen afgewezen.
Bij besluit van 11 februari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van de mvv-aanvragen voor zijn twee meerderjarige kinderen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 23 november 2022 (aanvullende besluit) heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit aangevuld en de ongegrondverklaring van het bezwaar gehandhaafd.
Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) richt dit beroep zich zowel tegen het bestreden besluit als het aanvullende besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser wenst als referent op te treden voor zijn twee meerderjarige kinderen, Mhd [naam 1] geboren op [geboortedag 1] 1997 en [naam 2] geboren op [geboortedag 2] 1996, beiden van de Syrische nationaliteit. De twee meerderjarige kinderen wonen momenteel in Dubai en wensen verblijf bij hun vader in Nederland.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De twee meerderjarige kinderen vallen niet onder het zogenaamde jongvolwassenenbeleid [1] van verweerder, omdat eiser niet langer met de kinderen in gezinsverband samenleeft en van een gedwongen scheiding thans geen sprake meer is. Er is ook geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn twee meerderjarige kinderen en de belangenafweging inzake artikel 8 van het EVRM [2] valt in het nadeel van eiser en zijn kinderen uit.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert ten eerste aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat het jongvolwassenbeleid niet van toepassing is op zijn twee meerderjarige kinderen. De twee meerderjarige kinderen hebben altijd in gezinsverband met eiser samengewoond, kunnen niet zelfstandig in hun eigen levensonderhoud voorzien en hebben tot op heden nog geen zelfstandig gezin gevormd. De feitelijke gezinsband dient daarom niet als verbroken beschouwd te worden. Daarnaast kan het eiser niet worden tegengeworpen dat hij niet eerder een aanvraag heeft ingediend, omdat hij pas recent aan de gestelde voorwaarden voldoet. Ook heeft verweerder ten onrechte geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aangenomen. Verweerder heeft in deze beoordeling namelijk onvoldoende gewicht toegekend aan de slechte band tussen de twee meerderjarige kinderen en de moeder en de financiële afhankelijkheid van de twee meerderjarige kinderen van eiser. Ten slotte is in het aanvullende besluit de belangenafweging inzake artikel 8 van het EVRM ten onrechte in het nadeel uitgevallen, omdat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de relevante omstandigheden die in het voordeel van eiser meewegen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Zoals verweerder op zitting heeft bevestigd, wordt het middelenvereiste niet aan eiser tegengeworpen in het bestreden besluit. Partijen twisten in beroep over de vraag of er tussen eiser en zijn twee meerderjarige kinderen sprake is van beschermwaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, hetzij op grond van het jongvolwassenenbeleid, hetzij vanwege een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Ook twisten partijen over de vraag of verweerder de belangenafweging inzake artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen.
Jongvolwassenenbeleid
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is op de twee meerderjarige kinderen van eiser. Doorslaggevend daarvoor is dat eiser sinds 2012 niet meer samenwoont met de twee meerderjarige kinderen en dat zij sindsdien bij hun moeder in Dubai wonen. Weliswaar is deze scheiding ingegeven door een overmachtssituatie, maar verweerder stelt terecht dat eiser nadien meermalen in de gelegenheid is geweest alsnog verblijfsaanvragen voor zijn kinderen in te dienen en dit niet heeft gedaan. Zo heeft eiser na zijn vlucht geen nareis voor zijn twee meerderjarige kinderen aangevraagd en vormen de twee meerderjarige kinderen sinds 2012 een gezin met hun moeder. De kinderen hebben in Dubai waar zij bij hun moeder verblijven, gestudeerd. Verweerder heeft dan ook op goede gronden kunnen concluderen dat de feitelijke gezinsband met eiser verbroken is. Dat eiser zijn twee meerderjarige kinderen sinds zijn vertrek naar Nederland financieel heeft ondersteund en dat de twee meerderjarige kinderen geen eigen gezin hebben gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie, maakt dit niet anders. Verweerder heeft waarde mogen hechten aan het feit dat eiser en zijn twee meerderjarige kinderen al ruim 10 jaar gescheiden van elkaar leven en dat van een feitelijke gezinsband momenteel dus geen sprake meer is.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
4.2
Omdat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kinderen niet onder het jongvolwassenenbeleid vallen, is alleen sprake van familie- en gezinsleven als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn twee meerderjarige kinderen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat sprake is van een dergelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft bij deze conclusie mogen betrekken dat niet met stukken is aangetoond dat de twee meerderjarige kinderen voor hun dagelijkse verzorging nog op enige manier van eiser afhankelijk zijn. Ook heeft verweerder mogen betrekken dat niet gebleken is dat de twee meerderjarige kinderen zich sinds het vertrek van hun vader niet hebben kunnen handhaven. De enkele omstandigheid dat eiser zijn twee meerderjarige kinderen op afstand financieel ondersteunt, maakt dit oordeel niet anders, nu deze hulp ook op afstand kan worden voortgezet. Daarnaast heeft verweerder in zijn beoordeling mogen betrekken dat niet gebleken is dat de twee meerderjarige kinderen – ondanks de gestelde slechte band met hun moeder – niet op haar kunnen terugvallen. Ook heeft verweerder mogen overwegen dat het aannemelijk is dat de twee kinderen – gelet op hun leeftijd en genoten opleiding – op korte termijn ook in hun eigen onderhoud kunnen gaan voorzien. Gelet op het voorgaande valt niet in te zien dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de persoonlijke omstandigheden van de twee kinderen en de slechte band die zij met hun moeder ervaren. De beroepsgronden slagen niet.
Belangenafweging inzake artikel 8 van het EVRM
4.3.
De rechtbank is tot slot ook van oordeel dat verweerder de belangenafweging inzake artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. Verweerder heeft daarbij doorslaggevend gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn twee meerderjarige kinderen en dat, zoals verweerder in het verweerschrift heeft opgemerkt, het hier gaat om een eerste toelating. Ook heeft verweerder in het nadeel mogen laten meewegen dat geen sprake is van objectieve belemmeringen om het gezinsleven uit te oefenen in Dubai en dat eiser het gezinsleven met zijn twee meerderjarige kinderen kan voortzetten zoals hij dit sinds 2012 heeft gedaan. Ondanks de omstandigheden ten voordele van de twee meerderjarige kinderen – namelijk dat zij kunnen inwonen bij hun vader en dat zij vanwege hun genoten opleiding waarschijnlijk geen beroep zullen gaan doen op de openbare kas – is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat deze argumenten ten voordele nog niet maken dat de belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen.
5
.Verweerder heeft dus op goede gronden geconcludeerd dat geen sprake is van beschermwaardig familieleven tussen eiser en zijn twee meerderjarige kinderen. De afwijzing van de mvv’s is daarom niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond.
7. Verweerder heeft in beroep de motivering van het bestreden besluit aangevuld vanwege de uitspraak [3] van de hoogste bestuursrechter van 13 juli 2022. Naar het oordeel van de rechtbank erkent verweerder hiermee dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kende. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank op grond van artikel 8:75 van de Awb aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2023 wordt deze vergoeding vastgesteld op €1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde van €837,- per punt, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.