ECLI:NL:RBDHA:2023:7755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
22/2541
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van het Nederlanderschap en de evenredigheidstoets in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw die het Nederlanderschap claimt, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres heeft haar aanvraag voor een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen gekregen, omdat verweerder stelde dat zij het Nederlanderschap op 3 december 2017 had verloren. Dit verlies was gebaseerd op artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat het verlies van haar nationaliteit inbreuk maakt op haar recht op familie- en gezinsleven, aangezien zij afhankelijk is van de zorg van haar dochter in Nederland.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres ook de Turkse nationaliteit heeft en dat zij meer dan 10 jaar in Turkije heeft gewoond. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat het aan Nederlanders in het buitenland is om zich adequaat te laten voorlichten over de regels omtrent het behoud van het Nederlanderschap. De rechtbank volgt de redenering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat er ten tijde van het peilmoment geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar dochter, en dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat het verlies van het Nederlanderschap niet in strijd is met het Unierecht en de evenredigheidstoets correct is uitgevoerd. De rechtbank wijst erop dat de gevolgen van het verlies van het Nederlanderschap op het peilmoment moeten worden beoordeeld, en dat hypothetische gevolgen niet in de beoordeling worden meegenomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2541

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: I.S. IJserinkhuijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 25 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullende beroepsgronden ingediend.
De zitting was op 30 mei 2023. Eiseres en haar gemachtigde waren, met voorafgaande kennisgeving, niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. M.S. Krikhaar.

Overwegingen

Wat heeft verweerder besloten?
1. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres voor een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat eiseres het Nederlanderschap op 3 december 2017 zou hebben verloren op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres stelt dat het bestreden besluit inbreuk maakt op haar recht op familie- en gezinsleven, omdat zij afhankelijk is van zorg van haar in Nederland woonachtige dochter en haar kleinkinderen in Nederland wonen. Eiseres is meer dan 10 jaar buiten Nederland woonachtig geweest om de zorg voor haar echtgenoot in Turkije op zich te nemen. In deze periode is zij op en neer naar Nederland gevlogen om voor haar kleinkinderen te zorgen en was zij voornemens permanent terug naar Nederland te keren. Ten tijde van het peilmoment was daarom redelijkerwijs voorzienbaar dat eiseres haar rechten uit hoofde van het Unieburgerschap zou gaan uitoefenen. Eiseres heeft in 2009 geprobeerd haar Nederlandse paspoort te verlengen, maar dat is niet gelukt. Eiseres heeft een uitnodiging gekregen om te stemmen voor de Nederlandse verkiezingen. Het verlies van het Nederlanderschap heeft onevenredige Unierechtelijke gevolgen voor eiseres en haar dochter. Tot slot is eiseres nooit geïnformeerd over het feit dat zij het Nederlanderschap kon verliezen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres tevens de Turkse nationaliteit heeft, dat aan haar op 12 mei 2005 voor het laatst een Nederlands paspoort werd verstrekt en dat zij op 3 december 2017 gedurende 10 jaar onafgebroken woonachtig was in Turkije. Dat betekent dat aan de toepassingsvoorwaarden zoals ten tijde van het bestreden besluit geformuleerd in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN, is voldaan.
4.1
Verweerder heeft terecht gesteld dat het, vanuit het oogpunt van eigen verantwoordelijkheid van Nederlanders die in het buitenland wonen, mag worden verlangd dat zij zich adequaat laten voorlichten over de geldende regels met betrekking tot het behoud van het Nederlanderschap.
4.2
Het geven van onvoldoende voorlichting over de mogelijkheid van verlies van rechtswege van de Nederlandse nationaliteit kan niet de wettelijke bepaling van artikel 15, aanhef en onder c, van de RWN opzij zetten. Indien al sprake zou zijn van schending van het vertrouwensbeginsel doordat onvoldoende voorlichting zou zijn gegeven, geldt bovendien dat in de RWN limitatief is bepaald in welke gevallen het Nederlanderschap wordt verkregen, dan wel verloren. Dit is overwogen door de Hoge Raad in de beschikking van 19 december 2003 [1] en in de beslissing op prejudiciële vragen van 25 februari 2022. [2] Uit die jurisprudentie volgt dat het Nederlanderschap niet kan worden verkregen en evenmin kan worden behouden door de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.3
Het betoog van eiseres dat zij een uitnodiging heeft gekregen om te stemmen voor de Nederlandse verkiezingen en dat zij niet is geïnformeerd over het feit dat zij het Nederlanderschap kon verliezen, doet hier niet aan af.
5. In geschil is verder of het verlies van de Nederlandse nationaliteit in het geval van eiseres de evenredigheidstoets doorstaat zoals die voortvloeit uit de uitspraak van het Europees Hof van Justitie in de zaak Tjebbes e.a. [3] Het Hof oordeelde dat de verliesgrond zoals vastgelegd in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN niet principieel in strijd is met het Unierecht, maar dat het wel mogelijk moet zijn om achteraf de proportionaliteit van het mogelijke verlies te toetsen in het licht van het Europese recht. Het Hof overwoog onder meer dat met name relevant kan zijn het feit dat de betrokkene door het verlies van rechtswege van het Nederlanderschap en van het Unieburgerschap zou worden geconfronteerd met beperkingen in de uitoefening van zijn recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten, wat in voorkomend geval leidt tot bijzondere moeilijkheden om zich naar Nederland of een andere lidstaat te blijven begeven om daar zijn beroepsactiviteiten te verrichten of de noodzakelijke stappen te ondernemen om er dergelijke activiteiten te verrichten.
6.1
De hoogste bestuursrechter heeft beslist dat het peilmoment waarop dient te worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel het moment van het verlies van het Nederlanderschap is. Ook besliste de hoogste bestuursrechter dat slechts feiten en omstandigheden die verband houden met rechten voortvloeiend uit het Europees burgerschap relevant zijn voor de evenredigheidstoets. Bij de beoordeling moeten niet alleen de gevolgen van het verlies van het Nederlanderschap die zich op het peilmoment reeds hebben gemanifesteerd worden betrokken, maar ook de gevolgen die op dat moment redelijkerwijze voorzienbaar waren. Gevolgen die op het peilmoment hypothetisch zijn of waarvan niet vaststaat dat die zich voor zullen doen, hoeven niet in de beoordeling te worden betrokken. [4]
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de evenredigheidstoets juist heeft verricht. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft in dit kader advies uitgebracht aan verweerder, waarin ook is ingegaan op het beroep van eiseres op haar recht op familie- en gezinsleven. De IND heeft uit het gegeven dat eiseres en haar dochter (en gezin) sinds 2007 niet in hetzelfde land verblijven, geconcludeerd dat er ten tijde van het peilmoment (3 december 2017) geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en dat er daarom geen sprake is van een inbreuk op het recht op familie- en gezinsleven. De rechtbank kan deze redenatie volgen. Verder heeft de IND vastgesteld dat eiseres niet met documenten heeft onderbouwd dat zij gebruik heeft gemaakt van het recht op vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten of ten tijde van het peilmoment concrete plannen had om dat te gaan doen. Ook in beroep heeft eiseres dit niet aannemelijk gemaakt. Tot slot is de stelling van eiseres dat zij in 2009 heeft geprobeerd haar paspoort te verlengen geen omstandigheid die verband houdt met het Unierecht. Het betoog van eiseres dat het verlies van het Nederlanderschap onevenredige Unierechtelijke gevolgen voor haar heeft, slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Uitspraak van 12 maart 2019, C-221/17 (ECLI:EU:C:2019:189).
4.Uitspraak van de ABRvS van 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:423).