ECLI:NL:RBDHA:2023:7874

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
C/09/631322 / FA RK 22-4048
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • G. van Zeben – de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, zorgregeling en hoofdverblijfplaats aangehouden in afwachting van ouderschapsbemiddeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2023 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in 2016 zijn gehuwd en samen twee minderjarige kinderen hebben. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken, maar de nevenvoorzieningen, waaronder de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de kinderen, zijn aangehouden in afwachting van een ouderschapsbemiddelingstraject. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen momenteel geen gezamenlijk ondertekend ouderschapsplan hebben overgelegd, maar dat zij deelnemen aan een ouderschapsbemiddelingstraject. De rechtbank heeft de hoop uitgesproken dat partijen tot een gezamenlijk gedragen ouderschapsplan zullen komen.

De rechtbank heeft de voorlopige zorgregeling die eerder was overeengekomen in stand gelaten en de definitieve zorgregeling aangehouden. De man heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, terwijl de vrouw verzocht om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen. De rechtbank heeft deze verzoeken aangehouden in afwachting van de uitkomst van de ouderschapsbemiddeling.

Wat betreft de kinderalimentatie is de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 615,- per maand, en de man is verplicht om € 231,- per kind per maand te betalen. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap behandeld, waarbij de woning, bankrekeningen en inboedel zijn verdeeld. De man is verplicht om de vrouw een bedrag van € 3.000,- te betalen voor de auto. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen zijn verplicht om de rechtbank te informeren over de voortgang van de ouderschapsbemiddeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Zaak – en rekestnummers:
 C/09/631322 en FA RK 22-4048 (echtscheiding)
 C/09/636146 en FA RK 22-6624 (verdeling)
Datum beschikking: 4 mei 2023

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 24 juni 2022 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.G. de Jong te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: eerst mr. V.A. Vitanov te Den Haag, nu mr. P. van de Kolk te Den Haag .

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
 het verzoekschrift;
 het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, van de vrouw, binnen gekomen op
16 september 2022;
 het gewijzigde verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, van de vrouw, binnen gekomen op 5 januari 2023;
 het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken, van de man, binnen gekomen op
9 januari 2023;
  • het bericht met bijlagen van 10 maart 2023 van de vrouw;
  • het bericht met bijlagen van 14 maart 2023 van de vrouw;
  • het bericht met bijlagen van 14 maart 2023 van de man;
  • het bericht met bijlage van 15 maart 2023 van de man.
Op 24 maart 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
 partijen, ieder bijgestaan door hun advocaat;
 [medewerker Raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Na de zitting heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
 het bericht met bijlagen van 29 maart 2023 van de vrouw;
 het bericht van 7 april 2023 van de man.

Feiten

 Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2016 te [huwelijksplaats] .
 Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2019;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2021.
 De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
 Deze rechtbank heeft op 30 mei 2022 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover hier van belang, inhoudende dat:
  • de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [postcode] [woonplaats] , [adres] – met inbegrip van de inboedel – en beveelt mitsdien dat de vrouw die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
  • de man voorlopig gerechtigd is om de minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2019 te [geboorteplaats 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2021 te [geboorteplaats 2] ,
bij zich te hebben:
met ingang van 31 mei 2022: elke woensdagmiddag van 13.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de man de kinderen bij de vrouw ophaalt en ook weer bij de vrouw terugbrengt;
met ingang van het weekend van 11 juni 2022 tot 15 oktober 2022: ‘drie-weekenden -op, drie-weekenden-af’, aldus dat [minderjarige 1] bij de man zal verblijven van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur en [minderjarige 2] van zaterdag 10.00 uur tot zaterdag 18.00 uur, waarbij de man de kinderen bij de vrouw ophaalt en ook weer bij de vrouw terugbrengt;
met ingang van het weekend van 15-16 oktober 2022 in het kader van de ‘drie-weekenden-op, drie-weekenden-afregeling’, aldus dat zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man en met ingang van 5-6 november 2022 drie weekenden bij de vrouw verblijven, enzovoorts. De man zal de kinderen bij de vrouw ophalen en bij de vrouw terugbrengen.
 Op de kort geding zitting van 23 september 2022 zijn partijen de volgende voorlopige zorgregeling overeengekomen: de man zal met ingang van 30 september 2022 op de volgende momenten contact hebben met de kinderen:
  • in de ene week van vrijdag 10:00 uur tot zaterdag 10:00 uur;
  • in de andere week van vrijdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur;
waarbij de man zal zorg dragen voor het halen en brengen, eventueel met hulp van zijn broer en anderen in overleg.
 Bij beschikking van 1 november 2022 van deze rechtbank zijn de verzoeken van de vrouw, om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan haar toe te wijzen en de zorgregeling tussen de man en de kinderen te wijzigen, afgewezen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man, na wijziging, strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:

primair:bepaling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man en vaststelling van een zorgregeling tussen de vrouw en de kinderen;
subsidiair:vaststelling van een zorgregeling waarbij de kinderen de ene week van vrijdag 17:00 uur tot vrijdag 17:00 uur bij de man verblijven en de andere week van vrijdag 17:00 uur tot vrijdag 17:00 uur bij de vrouw en bepaling dat de vakanties en feestdagen door partijen in onderling overleg worden verdeeld;
 vaststelling van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en bepaling dat:
de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] aan de man wordt toebedeeld onder de verplichting aan de man om de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en de helft van de overwaarde (waarde woning minus stand hypothecaire geldleningen op de peildatum van 24 juni 2022) aan haar te vergoeden;
de inboedel van de echtelijke woning in onderling overleg wordt verdeeld;
de bankrekeningen van partijen worden toebedeeld aan de partij op wiens naam de bankrekening is gesteld, onder de verplichting om de helft van het saldo aan de andere partij te vergoeden;
e auto, merk Opel type Astra, met kenteken [kenteken] wordt toebedeeld aan de man, onder de verplichting aan de man om € 3.000,- aan de vrouw te voldoen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Verder verzoekt de vrouw, na wijziging, zelfstandig om de echtscheiding tussen partijen
uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
 bepaling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
 bepaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 505,75 per maand voor beide kinderen (oftewel € 252,87 per kind per maand), aan de vrouw te voldoen met ingang van 24 juni 2022;
 vaststelling van een zorgregeling waarbij de kinderen om de week, van vrijdag 16:00 uur tot zondag 16:00 uur, bij de man verblijven. De man haalt de kinderen bij de vrouw op en brengt ze bij de vrouw terug;
 bepaling dat de man het door hem opgenomen spaargeld van de kinderen van € 4.100,- dient terug te storten op de rekening van de kinderen;
 bepaling dat de man de helft van het saldo van de gezamenlijke rekeningen van partijen van € 2.280,- aan de vrouw dient te vergoeden;
 bepaling dat de goederen vermeld in de inboedellijst aan de vrouw worden toebedeeld;
 bepaling dat de man € 8.000,- aan de vrouw dient te vergoeden met betrekking tot de auto;
 veroordeling van de man om de sieraden vermeld onder punt 13 van het verweerschrift aan de vrouw terug te geven;
 de man dient aan de vrouw maandelijks bij vooruitbetaling aan partneralimentatie € 40,- per maand te voldoen met ingang van 24 juni 2022. Gelet op het feit dat partijen minderjarige kinderen hebben, stopt de partneralimentatie pas als het jongste kind van partijen 12 jaar is geworden, te weten op [geboortedatum 2] 2033;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw heeft haar verzoek om toedeling van de echtelijke woning van partijen aan haar, tot zes maanden nadat de echtscheiding in de burgerlijke registers wordt ingeschreven, op de zitting ingetrokken. De rechtbank heeft op dit punt daarom niets te beslissen.
De man voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Partijen hebben in deze procedure geen gezamenlijk ondertekend ouderschapsplan overgelegd. Op de zitting hebben partijen aangegeven dat zij momenteel het hulpverleningstraject ouderschapsbemiddeling volgen. De rechtbank spreekt de hoop uit dat partijen, onder begeleiding van de professionals van het ouderschapsbemiddelingstraject, zullen komen tot een gezamenlijk gedragen ouderschapsplan.
Gezien de deelname van partijen aan het ouderschapsbemiddelingstraject om tot een ouderschapsplan te komen, zal de rechtbank partijen ontvankelijk verklaren in hun verzoek tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
De man stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en verzoekt daarom de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. De vrouw verzoekt ook om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hiermee staat vast dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond zal worden toegewezen.
Verdeling van de zorg – en opvoedingstaken
Wettelijk kader
Volgens artikel 1:253a lid 2 sub a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan het vaststellen van een verdeling van de zorg – en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) omvatten.
Inhoudelijke beoordeling
Zoals op de zitting is besproken zal de rechtbank de voorlopige zorgregelging die partijen bij kort geding zijn overeengekomen in stand laten en de definitieve zorgregeling aanhouden in afwachting van het verloop en de uitkomst van het ouderschapsbemiddelingstraject.
Hierbij wenst de rechtbank als aanvulling mee te geven dat de ouders ook een eventuele breng-breng regeling moeten bespreken waarbij beide ouders de kinderen naar de andere ouder brengen in plaats van de huidige haal – en brengregeling, waarbij de man de kinderen zowel haalt als brengt.
Beide partijen dienen uiterlijk veertien dagen vóór de pro forma datum (of eerder als het traject niet goed verloopt), met gelijktijdige kopie aan de andere advocaat, de rechtbank schriftelijk te informeren over de stand van zaken van het traject en over de door hen gewenste voortgang van de procedure.
Hoofdverblijfplaats van de kinderen
Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:253a lid 2 sub b BW kan de rechtbank beslissen bij welke ouder het kind zijn of haar hoofdverblijfplaats heeft. De rechtbank neemt een zodanige beslissing die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Inhoudelijke beoordeling
Omdat de definitieve zorgregeling is aangehouden en de hoofdverblijfplaats van de kinderen samenhangt met de definitieve zorgregeling, zal de rechtbank ook de verzoeken over de hoofdverblijfplaats van de kinderen aanhouden in afwachting van het verloop en de uitkomst van het ouderschapsbemiddelingstraject.
Kinderalimentatie
Behoefte
Partijen zijn het eens over een behoefte van de kinderen van € 595,- per maand in 2022. Geïndexeerd naar 2023 bedraagt de behoefte van de kinderen (afgerond) € 615,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
De vrouw ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet. Zij heeft op grond van de tremanormen daarom geen draagkracht voor kinderalimentatie.
Draagkracht van de man
Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de man gaat de rechtbank uit van een jaarinkomen van € 46.228,- bruto per jaar, zoals volgt uit de jaaropgave 2022.
Ook houdt de rechtbank rekening met:
 de algemene heffingskorting;
 de arbeidskorting.
Aan de hand van bovenstaande uitgangspunten is het huidige NBI van de man € 2.940,- per maand. De draagkracht van de man voor kinderalimentatie is € 618,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De gezamenlijke draagkracht van partijen is € 618,- per maand en overstijgt de behoefte van de kinderen. Volgens de aan deze beschikking gehechte berekening bedraagt na een draagkrachtvergelijking het aandeel van de vader € 615,- per maand en van de moeder
€ 0,- per maand.
Zorgkorting en conclusie kinderalimentatie
Om de kinderalimentatieberekening toekomstbestendig te maken bij een te verwachten wijziging van de zorgregeling zijn partijen op de zitting overeengekomen dat er een zorgkortingspercentage geldt van 25%. De bijdrage van de ouders in de kosten van de kinderen is € 615,- per maand, zodat de zorgkorting (afgerond) € 154,- per maand bedraagt. Dit bedrag strekt in mindering op de door de man te betalen bijdrage van € 615,- per maand, zodat de kinderalimentatie (afgerond) € 462,- per maand bedraagt, zijnde € 231,- per kind per maand.
Ingangsdatum
Op de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de ingangsdatum, namelijk de datum van indiening van de zelfstandige verzoeken van de vrouw op 16 september 2022.
Aanhechten berekening
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partneralimentatie
Behoefte van de vrouw
De vrouw heeft geen behoefteoverzicht overgelegd. Bij de berekening van de behoefte van de vrouw gaat de rechtbank daarom uit van de zogenoemde Hofnorm. Daarbij wordt de behoefte van de vrouw berekend op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen (hierna: NBGI) minus de kosten van de kinderen.
Omdat het verzoekschrift van de man in juni 2022 is ingediend, gaat de rechtbank uit van de tarieven 2022-I.
Bij het inkomen van de man gaat de rechtbank uit van een bruto jaarinkomen van
€ 41.732,-, zoals volgt uit de jaaropgave 2021.
Bij het inkomen van de vrouw gaat de rechtbank uit van een bruto maandinkomen van (afgerond) € 593,-, exclusief 8% vakantietoeslag, op basis van de uitkeringsspecificatie van juni 2022.
Het voorgaande resulteert in een NBGI voor scheiding, inclusief kind gebonden budget waar partijen op dat moment recht op hadden, van € 3.436,- per maand. De behoefte van de vrouw bedraagt dan 60% van € 3.436,- minus € 595,- = (afgerond) € 1.705,- netto per maand in 2022. Geïndexeerd naar 2023 bedraagt de behoefte van de vrouw (afgerond)
€ 1.763,- netto per maand.
Aanvullende behoefte van de vrouw
Uit de aangehechte berekening van de rechtbank volgt een NBI van de vrouw van € 698,- per maand. Dat betekent dat zij een resterende aanvullende netto behoefte aan partneralimentatie heeft van (€ 1.763,- minus € 698,- =) € 1.065,- netto per maand.
Dit resulteert in € 1.927,- bruto per maand.
Draagkracht van de man
De rechtbank gaat voor het berekenen van de draagkracht van de man uit van het inkomen zoals hiervoor in het kader van de kinderalimentatie is overwogen, te weten € € 46.228,- bruto per jaar. Anders dan door de man geopperd zal de rechtbank niet uitgaan van de man zijn huidige woonlasten plus de door hem verwachte woonlasten na overname van de hypothecaire geldlening verbonden aan de echtelijke woning, maar van het forfaitaire woonbudget. De door de man verwachte toekomstige woonlasten zijn immers nog onzeker, waardoor de rechtbank hier op dit moment geen rekening mee kan houden.
Voor de man geldt een bijstandsnorm voor een alleenstaande en in het kader van de partneralimentatie een draagkrachtpercentage van 60%. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de door de man te betalen kosten voor de kinderen van € 615,- per maand.
Uit de aangehechte berekening volgt dat de man, gezien het voorgaande, geen draagkracht heeft om een bedrag aan partneralimentatie te voldoen.
Conclusie partneralimentatie
Gezien het gebrek aan draagkracht bij de man om partneralimentatie te kunnen voldoen, zal het verzoek van de vrouw ten aanzien van de partneralimentatie worden afgewezen.
Aanhechten berekening
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan onderdeel uit.
Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
Nu partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet worden aangenomen dat
tussen hen een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Als uitgangspunt geldt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap bij helfte tussen hen wordt verdeeld (artikel 1:100 BW, zoals dat gold voor 1 januari 2018).
Peildatum
Voor het vaststellen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank, namelijk 24 juni 2022.
Als peildatum voor de waardering van de te verdelen goederen geldt de datum van verdeling, tenzij de man en de vrouw anders overeenkomen of op basis van de redelijkheid en billijkheid daarvan moet worden afgeweken. Dit laatste is gesteld nog gebleken.
Omvang
Partijen hebben gesteld dat de volgende vermogensbestanddelen in hun ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vallen:
de echtelijke woning aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ;
de bankrekeningen van partijen;
de inboedel;
de auto.
Hiernaast is gesteld dat de volgende schuld in de gemeenschap valt:
5. de hypothecaire geldlening, verbonden aan de echtelijke woning.
Ad. 1 en 5: de echtelijke woning en de hieraan verbonden hypothecaire geldlening
Op de zitting zijn partijen overeengekomen dat de rechtbank een spoorboekje zal opstellen ten aanzien van de woning. De rechtbank zal het volgende spoorboekje vaststellen:
De vrouw stelt binnen één week na de beschikkingsdatum drie NVM-makelaars aan de man voor, waaruit de man binnen één week na ontvangst van het voorstel één zal kiezen voor de taxatie van de woning.
Partijen zullen gezamenlijk aan de gekozen makelaar de opdracht verstrekken om de woning te laten taxeren. De taxatie van de woning dient binnen twee weken na die keuze plaats te vinden en partijen mogen beiden bij deze taxatie aanwezig zijn. Deze taxatie van de makelaar is bindend tussen partijen. De kosten van de taxatie dienen partijen bij helfte te dragen.
De man krijgt drie maanden na de taxatiedatum de tijd om aan te tonen of hij in staat is de toedeling van de woning aan hem te financieren door overname van de hypothecaire geldlening en hiervoor de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan. Indien de man daarin slaagt, dient hij de helft van de overwaarde van de woning aan de vrouw te voldoen.
De kosten in verband met de toedeling dienen bij helfte te worden gedragen. Ook is op de zitting besproken dat de man op dit moment de volledige woonlasten betaalt.
Partijen hebben een annuïteitenhypotheek. De rechtbank zal daarom bepalen dat de aflossingen die de man sinds de peildatum heeft voldaan, bij overname van de woning nog verrekend moeten worden met de overwaarde. De door de man verrichte betalingen als gevolg van de rente worden gelijkgesteld aan een eventuele gebruiksvergoeding die de man aan de vrouw zou moeten voldoen en zullen daarom niet worden verrekend.
4. Indien de man er niet in slaagt om de toedeling van de woning te financieren, dient de woning zo spoedig mogelijk te worden verkocht en geleverd aan een derde voor de best mogelijke prijs, waarbij partijen gezamenlijk een opdracht tot verkoop verstrekken aan de eerder gekozen makelaar. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen gezamenlijk een verkoopopdracht aan genoemde makelaar zullen verstrekken en dat zij het advies van de makelaar met betrekking tot de vraag- en laatprijs (ook tot eventuele aanpassingen van de vraag- en laatprijs) voor de woning als leidend zullen accepteren.
5. Bij verkoop en levering van de woning aan een derde dient de hierop rustende hypothecaire geldlening te worden afgelost met de verkoopopbrengst.
Alle verkoopkosten, waaronder de kosten voor de makelaar, dienen bovendien van de opbrengst te worden voldaan. Ook in dit geval zullen de aflossingen die de man sinds de peildatum heeft voldaan nog verrekend moeten worden met de overwaarde en blijft verrekening van de rente achterwege. Partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde, dan wel dienen in hun onderlinge verhouding ieder de helft van de resterende hypothecaire schuld te dragen van de woning.
Ad. 2: de bankrekeningen van partijen
De rechtbank zal de saldi op de bankrekeningen van partijen als volgt verdelen:
 [bankrekeningnummer 1] op naam van partijen: het saldo op de peildatum wordt bij helfte verdeeld en vervolgens zal de rekening worden opgeheven;
 [bankrekeningnummer 2] (betaalrekening) op naam van de man: het saldo dat op de peildatum aanwezig was zal bij helfte worden verdeeld en de rekening wordt daarna aan de man toebedeeld;
 [bankrekeningnummer 3] (spaarrekening) op naam van de man: het saldo dat op de peildatum aanwezig was zal bij helfte worden verdeeld en de rekening wordt daarna aan de man toebedeeld;
 [bankrekeningnummer 4] (betaalrekening) op naam van de vrouw: het saldo dat op de peildatum aanwezig was zal bij helfte worden verdeeld en de rekening wordt daarna aan de vrouw toebedeeld;
 [bankrekeningnummer 4] (spaarrekening) op naam van de vrouw: het saldo dat op de peildatum aanwezig was zal bij helfte worden verdeeld en de rekening wordt daarna aan de vrouw toebedeeld.
De bankrekeningen op naam van de kinderen vallen buiten de huwelijksgoederengemeenschap van partijen en zal de rechtbank daarom niet verdelen.
Ad. 3: de inboedel
Op de zitting zijn partijen overeengekomen dat zij in onderling overleg de inboedel zullen verdelen, zonder nadere verrekening van de waarde, met de door de vrouw overgelegde inboedellijst als uitgangspunt. Hierbij maakt de rechtbank nog de kanttekening dat de goederen die aard en nagelvast met de woning verbonden zijn (zoals tegel- en stucwerk) geen onderdeel van de inboedel vormen. Ook de auto valt niet onder de inboedel.
Ad. 4: de auto
Partijen zijn het erover eens dat de auto aan de man kan worden toebedeeld, onder betaling van de helft van de waarde aan de vrouw. Partijen zijn het er op de zitting ook over eens geworden dat de auto momenteel € 6.000,- waard is, waardoor de man € 3.000,- aan de vrouw zal voldoen. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen.
Sieraden
Volgens de vrouw is de man in het bezit van een aantal sieraden, namelijk:
  • een gouden ketting van de zoon van partijen;
  • twee gouden armbanden van de vrouw;
  • drie ringen van de vrouw.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man de hierboven genoemde sieraden aan haar moet teruggeven.
De man betwist bovengenoemde sieraden in zijn bezit te hebben.
Omdat de man de stelling van de vrouw betwist, is het aan de vrouw om deze nader te onderbouwen. De vrouw heeft noch het bestaan van de sieraden, noch de waarde van de sieraden met stukken onderbouwd. Gelet op de stellingen van partijen is het voor de rechtbank niet duidelijk of er sieraden zijn en waar deze zich bevinden. In dit licht kan de rechtbank niet overgaan tot verdeling van de sieraden en zal het verzoek van de vrouw hieromtrent worden afgewezen.
Vergoedingsrecht
Geld van de kinderrekeningen
De vrouw stelt dat de man € 4.100,- van de kinderrekeningen heeft overgeboekt naar zijn eigen bankrekening. Zij verzoekt dat de man dit bedrag terugstort op de kinderrekeningen.
De man geeft aan dat door de door de vrouw genoemde overboeking het saldo van de gemeenschap niet is veranderd. Immers, beide bankrekeningen (die van de kinderen en die van de man) vallen in de gemeenschap. Het saldo van de gemeenschap is daardoor niet veranderd, waardoor dit verzoek moet worden afgewezen.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van de door de man van de kinderrekening naar zijn rekening overgemaakte bedragen van in totaal € 4.100,- is voor een vergoedingsrecht geen plaats, nu gedurende het huwelijk beide partijen toegang hadden tot de kinderrekeningen en daarmee ook inzicht hadden in de overboekingen van en naar die rekeningen. Het lag dan ook op de weg van de vrouw om, indien zij van mening was dat de man ten onrechte geld overboekte van de kinderrekening naar zijn privérekening, hiertegen tijdig te protesteren. Nu zij dat niet heeft gedaan, kan zij niet achteraf de overboekingen ter discussie stellen. Bovendien is het saldo van de rekening van de man in de verdeling van partijen betrokken, dus wordt het door de man overgeboekte bedrag meegenomen in de verdeling tussen partijen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdatum] 2016 te [huwelijksplaats] ;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van 16 september 2022, een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen, [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2019 en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2021 van € 231,- per maand, per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt de wijze van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de onderlinge draagplicht van de daartoe behorende gemeenschapsschulden als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente:
ten aanzien van de woning aan de [adres] ( [postcode] ) te [woonplaats] en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening: conform het spoorboekje zoals de rechtbank dit in de overwegingen van deze beschikking heeft opgenomen;
aan de vrouw wordt toegedeeld:
2.1.
de helft van de inboedel, zonder nadere verrekening van de waarde;
2.2.
het saldo van alle bankrekeningen die op haar naam staan, onder de verplichting om de helft van het saldo op de peildatum (indien positief) aan de man te vergoeden;
2.3.
de helft van het saldo op de rekening op naam van beide partijen op de peildatum;
3. aan de man wordt toegedeeld:
3.1.
de helft van de inboedel, zonder nadere verrekening van de waarde;
3.2.
het saldo van alle bankrekeningen die op zijn naam staan, onder de verplichting om de helft van het saldo op de peildatum (indien positief) aan de vrouw te vergoeden;
3.3.
de helft van het saldo op de rekening op naam van beide partijen op de peildatum;
3.4.
de auto, onder de verplichting van de man om aan de vrouw een bedrag van € 3.000,- te betalen;
verklaart de beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de ouders de rechtbank vóór na te melden pro formadatum informeren omtrent het verloop van de ouderschapsbemiddeling, hun standpunten ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de te gelden definitieve zorgregeling en de door hen gewenste voortgang van de procedure;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van
de verdeling van de zorg – en opvoedingstaken en de hoofdverblijfplaatsaan tot
1 november 2023 pro forma;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. van Zeben – de Vries, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. A.M. Lokhorst als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 4 mei 2023.