ECLI:NL:RBDHA:2023:7920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
23/3150 & 23/3149
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van bijstandsrecht en verblijfseisen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2023, wordt een verzoek om voorlopige voorziening behandeld van een verzoeker zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. Het verzoek is gericht tegen de opschorting van zijn recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk. De opschorting ging in op 8 februari 2023, na een primair besluit van 22 februari 2023, waarin het college het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaarde. Verzoeker heeft beroep ingesteld en tegelijkertijd om een voorlopige voorziening verzocht.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 mei 2023 behandeld via een beeldverbinding, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechter concludeert dat nader onderzoek niet nodig is en beslist ook op het beroep van verzoeker. Het beroep wordt gegrond verklaard, omdat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust en in strijd is met de wet. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit van 20 april 2023 en herroept het primaire besluit van 22 februari 2023. Aangezien het beroep gegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Indien een partij het niet eens is met de uitspraak kan deze binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, met de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/3150 en 23/3149
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juni 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk, het college
(gemachtigde: S. de Vreugd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de opschorting met ingang van 8 februari 2023 van diens recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Het college heeft het bezwaar van verzoeker tegen het primair besluit van 22 februari 2023 in het besluit van 20 april 2023 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.2.
Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en tegelijkertijd om een voorlopige voorziening verzocht.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 mei 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben verzoeker en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak beslist zij ook op het beroep van eiser. Artikel 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
4.1
Eiser heeft op 21 januari 2023 in verband met een sollicitatieprocedure aan het college toestemming gevraagd om in de periode van 23 januari 2023 tot 7 februari 2023 in de Verenigde Staten te mogen verblijven. Het college heeft hem in de brief van 24 februari 2023 daarvoor toestemming verleend en meegedeeld dat hij zich direct na terugkeer moet melden bij de gemeente, zodat daarna een afspraak kan worden gemaakt om de reisdocumenten te laten zien.
4.2
Verzoeker heeft op 8 februari 2023 telefonisch contact opgenomen met het college. Op 13 februari 2023 heeft het college met ingang van 8 februari 2023 eisers uitkering geblokkeerd, op de grond dat onduidelijk is of hij in Nederland verblijft. In de brief van 13 februari 2023 heeft het college eiser uitgenodigd voor een gesprek op 21 februari 2023. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet op die afspraak verschenen. Het college heeft daarop in het primair besluit van 22 februari 2023 het recht op bijstand met ingang van 8 februari 2023 opgeschort. Het college heeft eiser uitgenodigd voor een gesprek op 7 maart 2023, zodat hij het verzuim kan herstellen. Ook op die datum is eiser niet verschenen.
4.3 Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft. Dat staat in artikel 54, eerste lid, Pw.
4.4
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat eiser zich op 8 februari 2023 moest melden bij het college en dat hij dat ook telefonisch heeft gedaan. Vervolgens moest eiser op 21 februari 2023 op gesprek verschijnen bij het college. Omdat eiser dat niet heeft gedaan, was hij vanaf die datum in verzuim, zoals bedoeld in artikel 54, eerste lid, Pw.
4.5
Dat betekent dat het college bevoegd was het recht van eiser op bijstand met ingang van 22 februari 2023 op te schorten. Het college heeft het recht op bijstand met ingang van 8 februari 2023 opgeschort maar was daartoe, gelet op de datum waarop eiser in verzuim is geraakt, niet bevoegd. De eerste dag waarop eisers verzuim betrekking had was immers 22 februari 2023.
5. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb, niet berust op een deugdelijke motivering. Het primair besluit is in strijd met artikel 54, eerste lid, Pw genomen.
5.1
De voorzieningenrechter zal daarom het bestreden besluit vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, Awb, het primair besluit herroepen.
5.2
Omdat het beroep gegrond is en de voorzieningenrechter het primaire besluit zal herroepen, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
6. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 20 april 2023;
- herroept het primaire besluit van 22 februari 2023;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.