ECLI:NL:RBDHA:2023:795
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens onvoldoende hoofdverblijf in Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om naturalisatie van een Syrische eiser. De eiser had op 18 januari 2021 een verzoek om naturalisatie ingediend, maar dit verzoek werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 november 2021. De reden voor de afwijzing was dat de eiser niet voldeed aan de eis van ten minste vijf jaar hoofdverblijf in Nederland, zoals gesteld in artikel 8, eerste lid, onder c van de Rijkswet Nederlanderschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser slechts ingeschreven stond in de Basis Registratie Personen (BRP) van 3 mei 2016 tot 19 november 2019 en van 5 maart 2020 tot het moment van de afwijzing. Er was een periode waarin de eiser niet in Nederland stond ingeschreven, en de rechtbank concludeerde dat de eiser niet kon aantonen dat hij gedurende de relevante periode in Nederland verbleef.
Tijdens de zitting op 24 januari 2023 is de eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De eiser voerde aan dat hij wel degelijk hoofdverblijf had in de gemeente Ede, maar de rechtbank oordeelde dat de argumenten van de eiser niet voldoende waren om de afwijzing van het verzoek om naturalisatie te weerleggen. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris, die stelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij in Nederland verbleef en dat hij niet in bewijsnood verkeerde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.