ECLI:NL:RBDHA:2023:795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
AWB 22/2012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens onvoldoende hoofdverblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om naturalisatie van een Syrische eiser. De eiser had op 18 januari 2021 een verzoek om naturalisatie ingediend, maar dit verzoek werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 november 2021. De reden voor de afwijzing was dat de eiser niet voldeed aan de eis van ten minste vijf jaar hoofdverblijf in Nederland, zoals gesteld in artikel 8, eerste lid, onder c van de Rijkswet Nederlanderschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser slechts ingeschreven stond in de Basis Registratie Personen (BRP) van 3 mei 2016 tot 19 november 2019 en van 5 maart 2020 tot het moment van de afwijzing. Er was een periode waarin de eiser niet in Nederland stond ingeschreven, en de rechtbank concludeerde dat de eiser niet kon aantonen dat hij gedurende de relevante periode in Nederland verbleef.

Tijdens de zitting op 24 januari 2023 is de eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De eiser voerde aan dat hij wel degelijk hoofdverblijf had in de gemeente Ede, maar de rechtbank oordeelde dat de argumenten van de eiser niet voldoende waren om de afwijzing van het verzoek om naturalisatie te weerleggen. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris, die stelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij in Nederland verbleef en dat hij niet in bewijsnood verkeerde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/2012

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2023 in de zaak tussen

[naam], eiser,
geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. Weerman).

Procesverloop

In het besluit van 2 november 2021 heeft verweerder het verzoek van eiser om naturalisatie afgewezen.
Bij besluit van 21 maart 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2023. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft op 18 januari 2021 een verzoek om naturalisatie. ingediend.
1.2
Verweerder heeft die aanvraag afgewezen, omdat eiser niet ten minste vijf jaren onmiddellijk voor het verzoek toelating en hoofdverblijf in Nederland heeft. Verweerder wijst op artikel 8, eerste lid, onder c van de Rijkswet Nederlanderschap. Gebleken is dat eiser als ingezetene staat ingeschreven in de Basis Registratie Personen (BRP) van 3 mei 2016 tot 19 november 2019 en van 5 maart 2020 tot heden (lees: 2 november 2021). Daarnaast is de registratie van 5 maart 2020 tot 9 september 2021 een postadres. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt niet dat hij van 19 november 2019 tot 9 september 2021 in Nederland was.
1.3
Bij besluit van 21 maart 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. In het besluit gaat verweerder in op dat wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd.
2.1
Eiser heeft beroep ingediend. Hij voert aan dat hij wel degelijk hoofdverblijf heeft gehad in de gemeente Ede. Hij heeft door problemen met de gemeente geen woning en geen postadres kunnen vinden. De gemeente Ede was van mening dat eiser op basis van pingedrag heeft laten zien dat hij langere periodes in Duistland heeft verbleven. Eiser meent dat pingedrag niet aantoont waar men zijn hoofdverblijf heeft. Hij was in Duitsland omdat zijn vrouw en kinderen daar verblijven. Hij is enkel een dag of maximaal 2 dagen in Duitsland verbleven. Eiser zou zijn hoofdverblijf nooit wijzigen. Hij is houder van een verblijfsvergunning en wil naturaliseren om zo met zijn gezin herenigd te kunnen worden. Eiser was in Nederland en verbleef bij vrienden. Hij kan dat niet aantonen en betoogt dat sprake is van bewijsnood.
2.2
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat eiser een tijdlang niet ingeschreven heeft gestaan. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij in Nederland was. Eiser verkeert niet in bewijsnood, aldus verweerder.
2.3
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder. In het dossier bevindt zich een overzicht BRP waar staat dat eiser op 19 november 2019 Nederland heeft verlaten. Omdat eiser voorts niet heeft bestreden dat hij een postadres heeft gehad en ook heeft aangegeven dat hij niet kan aantonen dat hij in Nederland was, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet ten minste vijf jaren onmiddellijk voor het verzoek toelating en hoofdverblijf in Nederland heeft gehad. Om die reden heeft verweerder de aanvraag kunnen afwijzen. De stelling van eiser dat hij in bewijsnood verkeert doet aan het oordeel van de rechtbank niet af, omdat eiser zijn stelling niet nader heeft onderbouwd.
2.4
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.