In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning regulier had aangevraagd met als verblijfsdoel 'verblijf als familie- of gezinslid bij [familielid]', had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. In het besluit van 15 december 2022 werd de aanvraag afgewezen, waarna verzoeker de voorzieningenrechter vroeg om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, omdat beide partijen hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van hun recht om ter zitting te worden gehoord.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van verzoeker om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, omdat hij betalingsonmacht had. Het oordeel van de voorzieningenrechter is voorlopig en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. Verweerder heeft in een bericht van 2 mei 2023 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek van verzoeker. Dit betekent dat verzoeker niet zal worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het bezwaarschrift.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens besloten om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en heeft verweerder verboden verzoeker uit te zetten totdat de beslissing op het bezwaar aan verzoeker bekend is gemaakt. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoeker, die zijn vastgesteld op € 837,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 mei 2023 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.