Overwegingen
1. Eiser heeft de Libanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1993.
2. Eiser heeft in 2016 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen en eiser een vertrektermijn van vier weken opgelegd.1 Eiser heeft hiertegen beroep en hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard.2 De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State heeft het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard.3 In december 2020 heeft eiser opnieuw een
1. Bij besluit van 28 februari 2018.
2 Bij uitspraak van 3 april 2018, zaaknummer NL18.4558.
3 Bij uitspraak van 31 mei 2018, zaaknummer 201802977/ 1/ V2.
asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld en eiser opgelegd dat hij Nederland onmiddellijk dient te verlaten.4
3. Op 6 mei 2021 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag (verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)) ingediend. Verweerder heeft eiser per brief van 7 maart 2023 uitgenodigd voor een gehoor op
24 maart 2023 in [plaats] . Eiser is zonder bericht niet verschenen. In het besluit van
11 april 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw. Volgens verweerder heeft eiser niet aangetoond dat het niet verschijnen voor het gehoor hem niet is toe te rekenen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 24 maart 2023 vanwege medische klachten niet in staat was om te worden gehoord of contact op te nemen met verweerder. Verder heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en heeft verweerder hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
4. Eiser komt in beroep op tegen de buiten behandelingstelling van zijn aanvraag en de opgelegde vertrektermijn en het inreisverbod.
Buiten behandelingstelling
5. Eiser voert aan dat hij met een doorverwijzing van de huisarts van 2 maart 2023 voldoende heeft onderbouwd dat hij wegens medische klachten op 24 maart 2023 niet in staat was te worden gehoord. Verweerder legt volgens eiser de lat te hoog door een medische verklaring over de dag van 24 maart 2023 te verwachten.
6. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw een aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld wanneer de vreemdeling niet is verschenen bij een gehoor en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht de aanvraag van eiser buiten behandeling heeft gesteld, omdat hij zonder bericht niet bij het gehoor van 24 maart 2023 is verschenen. Verweerder mag van eiser verwachten dat hij aantoont dat het niet verschijnen bij het gehoor van 24 maart 2023 hem niet kan worden toegerekend, omdat hij die dag medische klachten had die hem ervan weerhielden te verschijnen. Verweerder stelt terecht dat eiser dat niet heeft gedaan. Verweerder heeft de doorverwijzingsbrief van de huisarts van 2 maart 2023 in verband met onderzoek naar epilepsie in dit kader onvoldoende mogen vinden. Uit deze doorverwijzing volgt immers niet dat eiser op 24 maart 2023 niet in staat was deel te nemen aan het gehoor. Dat eiser wel binnen de termijn van twee weken heeft gereageerd, zoals ter zitting als argument voor het niet toepassen van de buiten behandeling stelling is aangevoerd, is gezien het toetsingskader genoemd in overweging 6. onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
4 Bij besluit van 5 januari 2021.
Grondslag van de buiten behandeling stelling juist?
8. Verder voert eiser aan dat verweerder in het bestreden besluit de grondslag van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw had moeten opnemen nu verweerder blijkbaar meent dat eiser zich aan het toezicht heeft onttrokken. Volgens eiser werpt verweerder dit hem namelijk – ten onrechte – tegen – in de besluitvorming, terwijl dit niet als grondslag in het bestreden besluit staat vermeld. Eiser stelt dan ook dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming en een motiveringsgebrek.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder op pagina 1 van zowel het voornemen als het bestreden besluit de aanvraag van eiser buiten behandeling heeft gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw en niet onder c. Deze grond is nergens vermeld in het bestreden besluit en verweerder heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat eiser deze grondslag niet is tegengeworpen. Wat in de besluitvorming is opgenomen over het niet hebben voldaan aan de meldplicht op 19 maart 2023 (voornemen) en op 23 maart 2023 (bestreden besluit), heeft verweerder opgenomen ter onderbouwing van het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat het niet verschijnen bij het gehoor hem niet is toe te rekenen. Van onzorgvuldige besluitvorming of een motiveringsgebrek is dan ook geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Terugkeertermijn en inreisverbod
10. Tot slot voert eiser aan dat verweerder onzorgvuldig en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vijf gronden zoals omschreven in het voornemen en overgenomen in het bestreden besluit, en afkomstig uit artikel 5.1b, derde lid, aanhef en onder a t/m c en onder f van het Vreemdelingenbesluit (Vb) en artikel 5.1b, vierde lid, aanhef en onder e van de Vb hem wordt tegengeworpen. De onmiddellijke vertrekplicht en het inreisverbod, die hierop zijn gebaseerd, zijn volgens eiser daarom ten onrechte opgelegd.
11. Verweerder heeft tijdens de zitting drie van de vijf gronden laten vallen en de overige twee gronden gehandhaafd; namelijk dat eiser zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken5 en dat hij eerder niet aan zijn vertrekplicht heeft voldaan6. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat dit deel van de beroepsgrond slaagt.
12. Uit paragraaf A3/3.2 van de Vc volgt dat verweerder de tegengeworpen gronden (slechts) nader dient toe te lichten indien uit de gronden zelf niet rechtstreeks blijkt waarom ze worden opgevoerd. Op basis van het dossier is duidelijk dat eiser zich niet heeft gehouden aan de aan hem op 28 februari 2018 opgelegde vertrekplicht. Eveneens is duidelijk dat eiser zich een tijd aan het toezicht heeft onttrokken, want uit het rapport niet verschijnen bij het gehoor van 24 maart 2023 volgt dat eiser zich niet heeft gemeld bij zijn laatste meldplicht en zowel op 19 maart als 20 maart 2023 niet is gevonden. De tegengeworpen gronden spreken voor zich. Verweerder heeft daarom niet nader hoeven
motiveren dat er sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht in de zin van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw. Dit deel van de beroepsgrond slaagt niet.
13. Omdat het onthouden van een vertrektermijn, en een daaraan gekoppeld
5 Artikel 5.1b, derde lid, aanhef en onder b, van het Vb.
6 Artikel 5.1b, derde lid, aanhef en onder c, van het Vb.
inreisverbod, op basis van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw, al aan de orde is als er twee van de gronden genoemd in artikel 5.1b, derde of vierde lid, van het Vb gelden, zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
14. Gezien hetgeen de rechtbank heeft overwogen in overwegingen 11 is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover artikel 5.1b, derde lid, aanhef, en onder a en f en artikel 5.1b, vierde lid, aanhef, en onder e van de Vb is tegengeworpen. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht in stand te laten, omdat eiser door het verweer in de beroepsprocedure niet is benadeeld nu verweerder niet gehouden was voor wat betreft de overgebleven twee gronden nader toe te lichten dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht.7
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskostenvergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor deelname aan de zitting. De punten hebben een waarde van
€ 837,00 bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674.00.
7 Zoals bedoelt in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 jo. artikelen 6.1 en 5.1b van het Vreemdelingenbes luit.