In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 11 mei 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als verzoek om het toekennen van schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2023 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. Eiser heeft verklaard afstand te doen van zijn recht om bij de zitting aanwezig te zijn.
De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring had mogen stellen, aan de hand van de argumenten die eiser aanvoert, de zogenoemde beroepsgronden. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris heeft terecht de maatregel van bewaring opgelegd. De rechtbank legt uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Eiser voert geen beroepsgronden aan en verzoekt de rechtbank ambtshalve de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel van bewaring te toetsen. De rechtbank ziet in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.
De conclusie is dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier, en is uitgesproken in het openbaar.