ECLI:NL:RBDHA:2023:8050

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
NL20.12949 en NL20.12951
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Iraakse broers en de beoordeling van documentonderzoek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak hebben twee Iraakse broers, eiser 1 en eiser 2, asiel aangevraagd in Nederland. Hun aanvragen zijn in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De broers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten. De rechtbank heeft de beroepen op 16 juli 2020 behandeld, maar het onderzoek werd geschorst om de eisers de gelegenheid te geven om contra-expertise te laten verrichten op de door hen overgelegde documenten. In de daaropvolgende periode heeft de staatssecretaris verschillende verweerschriften ingediend en is er een verzoek gedaan om nadere inlichtingen te verstrekken over het documentonderzoek. De geheimhoudingskamer heeft op 7 februari 2023 de beperking van de kennisneming grotendeels gerechtvaardigd geacht.

Tijdens de zitting op 11 mei 2023 is het onderzoek gesloten en zijn de eisers bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten gebreken vertonen, omdat eisers niet in de gelegenheid zijn gesteld om een contra-expertise te laten verrichten. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd, maar de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand gelaten. De rechtbank heeft ook de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die zijn vastgesteld op € 2.092,50. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.12949 en NL20.12951

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam 1], eiser 1, V-nummer: [Nummer 1], en

[Naam 2], eiser 2, V-nummer: [Nummer 2]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. P.A.E. Engelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. N.H.T. Jansen, mr. A. Peeters, mr. L.M.F. Verhaegh en mr. H.J. Metselaar).

ProcesverloopBij twee afzonderlijke besluiten van 18 juni 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de zaken met nummers NL20.12950 en NL20.12952, op 16 juli 2020 op een zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.H.T. Jansen. Ter zitting is het onderzoek geschorst.
Op 29 april 2021 en 2 juli 2021 heeft verweerder verweerschriften ingediend met betrekking tot het in beroep verrichte documentonderzoek. Op 30 juli 2021 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft verweerder op 11 april 2022 verzocht om nadere inlichtingen te verschaffen over het in beroep verrichte documentonderzoek. Verweerder heeft het verzoek gedaan om deze inlichtingen te verstrekken onder beperking van de kennisneming zoals bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij beslissing van 7 februari 2023 heeft de geheimhoudingskamer de beperking van de kennisneming grotendeels gerechtvaardigd geacht.
Op 24 februari 2023 hebben eisers ermee ingestemd dat de rechtbank mede op grondslag van de stukken waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht uitspraak doet. Op 8 maart 2023 heeft verweerder ermee ingestemd dat het stuk waarvan beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd is geacht, aan het dossier wordt toegevoegd.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 mei 2023 opnieuw op een zitting behandeld in Breda. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen F.M. Warsame. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J. Metselaar. Tevens is verschenen de opgeroepen deskundige [Naam 3] van Bureau Documenten van verweerder. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [Geboortedatum 1] en [Geboortedatum 2] en de Iraakse nationaliteit te hebben.
2. Op 28 september 2015 hebben eisers voor het eerst asiel aangevraagd in Nederland. Daaraan hebben zij ten grondslag gelegd dat zij als soennieten moeilijkheden hebben ondervonden van de sjiitische bewoners in hun wijk [Wijk] te [Woonplaats] en dat de [Groep]-militie eiser 2 heeft proberen te rekruteren. Het asielrelaas van eiser 1 is afhankelijk van dat van eiser 2. Vanwege een verstandelijke beperking is eiser 1 namelijk niet in staat gebleken om zelfstandig te verklaren.
3. Bij twee afzonderlijke besluiten van 10 februari en 30 augustus 2017 heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond. Bij uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 22 december 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:12660 en ECLI:NL:RBLIM:2017:12661, zijn de daartegen door eisers ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Bij uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 februari 2018 zijn de daartegen door eisers ingestelde hoger beroepen kennelijk ongegrond verklaard (zaaknummers 201800479/1/V2 en 201800449/1/V2, niet gepubliceerd).
4. Op 31 januari 2019 hebben eisers opvolgende asielaanvragen ingediend. Daarbij hebben zij elk een rechterlijke uitspraak en een uitreisverbod uit Irak overgelegd. Bij besluiten van 1 en 18 maart 2019 heeft verweerder deze aanvragen niet in behandeling genomen omdat deze niet volledig waren. De formulieren voor het indienen van een opvolgende asielaanvraag waren namelijk niet volledig ingevuld en de door eisers overgelegde documenten betroffen geen originelen. Eisers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten, maar die beroepen later weer ingetrokken.
5. In deze zaak gaat het om de tweede opvolgende, in totaal derde, asielaanvragen van eisers van 21 maart 2019. Hierbij hebben eisers de rechterlijke uitspraken en de uitreisverboden alsnog in origineel overgelegd. In de verklaringen van onderzoek van Bureau Documenten van 28 maart 2019 is gerapporteerd dat geen uitspraak kan worden gedaan over de echtheid, opmaak en inhoud van deze documenten vanwege het gebrek aan voldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal. Om die reden heeft verweerder bij de bestreden besluiten de aanvragen niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) vanwege het ontbreken van relevante nieuwe elementen of bevindingen.
6. Tijdens de zitting van 16 juli 2020 is geconstateerd dat verweerder de originele door eisers overgelegde documenten ten onrechte niet aan hen heeft geretourneerd. Zij hadden namelijk aan verweerder het verzoek gedaan om deze terug te sturen met het oog op het laten verrichten van een contra-expertise. Gelet daarop is het onderzoek geschorst teneinde eisers die gelegenheid alsnog te bieden. Op 22 december 2020 heeft eiser 1 meegedeeld dat hij gelegaliseerde versies van de eerder overgelegde rechterlijke uitspraak en het inreisverbod bij verweerder heeft aangeboden voor documentonderzoek. In de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 29 april 2021 op naam van eiser 1 wordt gerapporteerd dat de legalisaties vals zijn. Op 30 april 2021 rapporteert Bureau Documenten hetzelfde in een verklaring op naam van eiser 2. In het verweerschrift van 2 mei 2021 heeft verweerder uiteengezet dat de overgelegde documenten ten onrechte zijn gekoppeld aan eiser 1. Hoewel in het begeleidend schrijven van de gemachtigde van eisers was vermeld dat het gaat om documenten van eiser 1, betreft het in werkelijkheid documenten van eiser 2. De gemachtigde van eisers heeft erkend dat sprake is geweest van een vergissing bij het toezenden van de documenten. De verklaring van onderzoek van 29 april 2021 is dus niet juist en die van 30 april 2021 wel.
7. In het verweerschrift van 30 juli 2021 onderkent verweerder dat de bestreden besluiten niet voldoen aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478, in de zaak
L.H. tegen Nederland. In dit arrest is geoordeeld dat een document niet automatisch mag worden beschouwd als een document dat geen relevant nieuw element of bevinding is wanneer de authenticiteit niet kan worden vastgesteld of de bron niet objectief verifieerbaar is. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand kunnen blijven omdat de door eisers overgelegde documenten gelet op de valse legalisaties de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter maken.
8. Eisers voeren in beroep aan dat zij naar hun stellige overtuiging authentieke documenten hebben overgelegd. Daarbij wijzen zij op de brief van 10 januari 2021 van hun Iraakse advocaat Jassim die de legalisaties heeft geregeld. Op verzoek van eisers heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennisgenomen van het referentiemateriaal waarmee de door eiser 2 overgelegde documenten volgens Bureau Documenten niet corresponderen. Het begeleidend schrijven hierbij van documentdeskundige J.H.P. Obbink van 29 april 2022, waarin het vergelijkingsmateriaal is zwartgelakt, is met toestemming van verweerder aan het dossier toegevoegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
9. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat aan de bestreden besluiten twee gebreken kleven. Door eisers niet voorafgaand aan de bestreden besluiten in de gelegenheid te stellen om een contra-expertise te laten verrichten is een zorgvuldigheidsgebrek ontstaan. Daarnaast voldoen de bestreden besluiten niet aan de eisen van het
L.H.-arrest. In zoverre is sprake van een motiveringsgebrek. De beroepen zijn daarom gegrond. De bestreden besluiten zullen worden vernietigd. De rechtbank ziet echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden besluiten geheel in stand te laten gelet op het volgende.
10. Een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten is een deskundigenadvies waarvan verweerder in beginsel mag uitgaan. Daarbij moet hij zich er wel van vergewissen dat de verklaring zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk voldoende inzichtelijk en concludent is. Het is de rechtbank opgevallen dat het begeleidend schrijven van Bureau Documenten van 29 april 2022 op naam van eiser 1 staat en dat daarin wordt gemeld dat de verklaring van 29 april 2021 de laatste is. Dit lijkt op voorhand niet in overeenstemming te zijn met het verweerschrift van 2 mei 2021, waarin nu juist is neergelegd dat de verklaring van 29 april 2021 op naam van eiser 1 niet juist is en die van 30 april 2021 op naam van eiser 2 wel. Daarom heeft de rechtbank de documentdeskundige [Naam 3], die al deze stukken heeft opgesteld, met toepassing van artikel 8:59 van de Awb opgeroepen om ter zitting hierover helderheid te verschaffen.
11. Tijdens de zitting van 11 mei 2023 is opgehelderd dat in het begeleidend schrijven is bedoeld te vermelden dat op 29 april 2021 laatstelijk een verklaring op naam van eiser 1 is afgegeven, maar dat alles draait om de verklaring van 30 april 2021 op naam van eiser 2 aangezien alleen gelegaliseerde documenten van eiser 2 zijn toegezonden. Bovendien is de rechtbank door inzage in de stukken waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht, tot de overtuiging gekomen dat op goede gronden is gerapporteerd dat de legalisaties op de door eiser 2 overgelegde documenten vals zijn. Eisers kunnen niet worden gevolgd in hun stelling dat het documentonderzoek onvolledig is geweest omdat slechts één legalisatie is onderzocht, terwijl in de brief van Jassim wordt gesproken over twee legalisaties. Uit de op 31 maart 2022 door verweerder overgelegde e-mails van Bureau Documenten blijkt namelijk dat de legalisaties van het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn onderzocht en dat de legalisaties van het ministerie van Binnenlandse Zaken van dermate slechte kwaliteit zijn dat deze niet konden worden onderzocht. De rechtbank volgt eisers evenmin in de stelling dat ook de gelegaliseerde documenten van eiser 1 alsnog moeten worden onderzocht, aangezien diens asielrelaas afhankelijk is van dat van eiser 2.
12. Gelet op deze ontwikkelingen in de beroepsfase is niet langer sprake van de situatie dat er geen relevante nieuwe elementen of bevindingen aanwezig worden geacht om de enkele reden dat de authenticiteit van de door eisers overgelegde documenten niet kan worden vastgesteld. Ondanks dat eisers zowel in de bestuurlijke fase als in de beroepsfase in voldoende mate in de gelegenheid zijn gesteld om hun tweede opvolgende asielaanvragen te onderbouwen, hebben zij uitsluitend documenten met valse legalisaties overgelegd. Verweerder stelt zich daarom in beroep terecht op het standpunt dat geen sprake is van een aanzienlijk grotere kans zoals bedoeld in het
L.H.-arrest dat eisers in aanmerking komen voor internationale bescherming.
13. Ten slotte is niet gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden zoals bedoeld in artikel 83.0a van de Vw die maken dat de rechtbank de bestreden besluiten moet toetsen als ware het afwijzingen van eerste asielaanvragen.
14. In de gegrondverklaring van de beroepen ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.092,50 bestaande uit een punt voor het indienen van twee samenhangende beroepschriften en 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting (één zitting en één vervolgzitting) met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen gegrond;
 vernietigt de bestreden besluiten;
 bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten geheel in stand blijven;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.092,50 (tweeduizend tweeënnegentig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.