In deze zaak heeft eiser op 4 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 16 december 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 24 november 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft aangegeven dat hij het beroep alleen wil intrekken indien verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag, niet-ontvankelijk is. Dit is het geval omdat de inwilliging van de asielaanvraag aan het beroep tegemoet is gekomen, waardoor eiser geen procesbelang meer heeft. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser terecht beroep heeft ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Daarom is verweerder veroordeeld in de proceskosten die eiser heeft gemaakt.
De proceskosten zijn vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dit bedrag is berekend op basis van een punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837, vermenigvuldigd met een wegingsfactor van 0,5, omdat het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast.
De rechtbank heeft in haar beslissing het beroep niet-ontvankelijk verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.