ECLI:NL:RBDHA:2023:8069

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
NL23.4216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van tijdelijke bescherming voor Oekraïense vreemdelingen die voor peildatum zijn vertrokken

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Oekraïense verzoekster die niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. De verzoekster, die op 1 mei 2022 Nederland is binnengekomen, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar werd meegedeeld dat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming omdat zij Oekraïne voor de peildatum van 27 november 2021 heeft verlaten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 mei 2023 behandeld, waarbij de verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoekster niet onder de doelgroep valt die recht heeft op tijdelijke bescherming, aangezien zij niet voldoet aan de voorwaarden zoals vastgelegd in de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit. De rechter heeft vastgesteld dat de verzoekster op 24 november 2021 Oekraïne heeft verlaten en dat zij niet ontheemd is geraakt door de militaire invasie. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, omdat de verzoekster nog steeds in de gemeentelijke opvang verblijft en er geen terugkeer naar Oekraïne of Polen aan de orde is.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het bezwaar van de verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft. De rechtbank heeft ook het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, omdat de verzoekster aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4216

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoekster,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2022 heeft verweerder aan verzoekster medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. [1]
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 mei 2023 op zitting behandeld in Breda. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Borshch. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoekster heeft de Oekraïense nationaliteit en is ingeschreven in de BRP [2] van de gemeente Sluis. Zij is op 1 mei 2022 Nederland binnengekomen en heeft zich op 10 mei 2022 ingeschreven bij de gemeente Terneuzen. Zij heeft een aantal maanden in Breskens gewoond en gewerkt. Eind juli 2022 is verzoekster naar Schoondijke verhuisd. Tot 1 november 2022 heeft zij daar ook gewerkt. Op 28 oktober 2022 heeft zij bij verweerder kenbaar gemaakt aanspraak te willen maken op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit. [3]
2. Verweerder heeft bij brief van 28 oktober 2022 (het bestreden besluit) aan verzoekster medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. In deze brief is aangekruist dat verzoekster daarvoor niet in aanmerking komt omdat zij al vóór 27 november 2021 is vertrokken uit Oekraïne en zij voor die datum niet in Nederland verbleef. Verweerder heeft hieraan een handgeschreven toelichting toegevoegd: “
Uit de in- en uitreisstempels is gebleken dat u Oekraïne voor de peildatum heeft verlaten. U valt niet onder de Richtlijn en u bent niet ontheemd.”. Verweerder plaatst daarom bij verzoekster geen verblijfssticker in haar paspoort of verstrekt geen O-document [4] als bewijs van verblijf.
3. Ook heeft verweerder aangegeven dat de gemeente zal worden bericht dat verzoekster niet als tijdelijk beschermde wordt aangemerkt, waarbij de gemeente verzoekster nader zal informeren over de consequenties daarvan voor het recht op opvang en voorzieningen. Tot slot heeft verweerder medegedeeld dat verzoeksters inschrijving bij de gemeente een onvolledige asielaanvraag is. Indien zij asiel wil aanvragen zal de IND [5] die aanvraag in behandeling nemen en dat gedurende de behandeling van die aanvraag heeft zij ook recht op opvang bij het COa. [6] Als zij besluit om geen asielaanvraag in te dienen, moet verzoekster Nederland in beginsel verlaten en zij ontvangt dan ook geen opvang en voorzieningen.
4. Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort tot na de beslissing op bezwaar en dat hangende de bezwaarprocedure in het paspoort van verzoekster een verblijfssticker wordt geplaatst. Zij is dan wel per 1 november 2022 gestopt met werken naar aanleiding van het bestreden besluit, maar zij verblijft nog steeds in de gemeentelijke opvang in Schoondijke. Verzoekster meent dat sprake is van spoedeisend belang, nu zij elk moment uit deze opvang gezet kan worden.
5. Verzoekster meent dat het bezwaar kans van slagen heeft. Zij verwijst naar de gronden van het bezwaarschrift en voert verder aan dat zij niet terug kan naar Oekraïne en ook niet naar Polen. Zij is dus wel degelijk ontheemd. Verweerder heeft zelf beleid gemaakt en daarbij 27 november 2021 als peildatum gekozen. Er zullen altijd mensen zijn die daar net buiten vallen en verzoekster stelt dat verweerder daar ruim mee om moet gaan. Verzoekster meent dan ook dat een belangenafweging gemaakt dient te worden. Daarbij dient in haar voordeel te wegen dat zij al maandenlang in Nederland verbleef en pas in oktober hoorde dat zij niet meer mocht werken en niet in deze procedure hoorde. In die periode is vertrouwen opgewerkt bij haar. Ook heeft zij gedurende die maanden kunnen werken en als asielzoeker mag ze aanzienlijk minder werken. Hierbij is van belang dat het Hof [7] zich op 14 januari 2021 [8] heeft uitgesproken over het recht op arbeid van asielzoekers, gecodificeerd in artikel 15, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. [9] Indien verzoekster in de reguliere asielprocedure wordt opgenomen mag zij pas na zes maanden werken voor beperkte tijd, maximaal 16 weken. De werkgever heeft dan ook, in tegenstelling tot eerder, een tewerkstellingsvergunning nodig. Dit zijn grote obstakels om te kunnen werken die worden opgeworpen nu haar recht om te werken op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming wordt ontnomen. Verder dient verweerder alle relevante omstandigheden te betrekken en moet ook verzoeksters medische situatie meegewogen worden. Verzoekster heeft medicijnen nodig en via de huisarts in Schoondijke kan zij deze makkelijk verkrijgen. Verzoekster stelt dat dit tezamen maakt dat zij een zwaarwegend belang heeft.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift de achtergrond van de Richtlijn tijdelijke bescherming, de implementatie daarvan in de Nederlandse wetgeving en de uitvoeringspraktijk geschetst. Vervolgens heeft verweerder het standpunt nader uiteengezet dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor tijdelijke bescherming. Uit het paspoort van verzoekster blijkt dat zij op 24 november 2021 is
vertrokken uit Oekraïne. Verweerder meent dan ook dat verzoekster niet ontheemd is geraakt door de militaire invasie door de Russische strijdkrachten in Oekraïne, zodat zij niet valt onder de in artikel 3.9a van het Vv [10] gedefinieerde doelgroepen en daarom niet valt onder één van de categorieën Oekraïners waarvoor de tijdelijke bescherming is bedoeld.
7. Verweerder vindt verder dat hij niet gehouden is een belangenafweging te maken. Verweerder heeft de doelgroep al aanzienlijk verruimd en het is niet redelijk om van hem te verlangen in zeer evidente zaken waarin duidelijk is dat een vreemdeling niet aan deze verruimde voorwaarden voldoet een uitgebreide belangenafweging te maken.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Griffierecht
8. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van haar beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om een vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door verzoekster overgelegde formulier en de ingebrachte nadere informatie heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
Spoedeisend belang
9. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb [11] kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit inhoudt dat verzoekster geen aanspraak kan maken op de rechten die verbonden zijn aan de status tijdelijk beschermde. In de rechtsmiddelenclausule van het bestreden besluit is niet vermeld of het indienen van bezwaar schorsende werking heeft. In het verweerschrift heeft verweerder duidelijkheid verschaft en medegedeeld dat het indienen van bezwaar geen schorsende werking heeft. Dit betekent dat verzoekster in onzekerheid verkeert of en hoelang zij nog in de gemeentelijke opvang kan verblijven.
11. Voor zover verweerder stelt dat geen sprake is van een spoedeisend belang omdat verzoekster feitelijk nog terecht kan in reguliere asielopvang, volgt de voorzieningenrechter hem niet. Hierbij is van belang dat verzoekster nog geen ‘volledige’ asielaanvraag heeft ingediend en dus op dit moment ook geen recht op opvang van het COa heeft. Daarmee verkeert verzoekster dus nog steeds in de onzekerheid of en hoe lang zij in de gemeentelijke opvang mag blijven. Dit levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter spoedeisend belang op bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
Beoordelingskader
12. De voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleidsregels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
13. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
14. De groepen vreemdelingen die volgens het Uitvoeringsbesluit onder de reikwijdte van de Richtlijn tijdelijke bescherming vallen, zijn de volgende categorieën personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie door de Russische strijdkrachten die op die datum begon:
a. a) Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven;
b) staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming genoten;
c) gezinsleden van de in punten a) en b) genoemde personen.
Gezinsleden zijn, kort gezegd, de partner, minderjarige ongehuwde kinderen en andere naaste familieleden die ten tijde van ontheemding met het gezin samenwoonden en op dat moment grotendeels of volledig afhankelijk waren van de onder a) of b) bedoelde persoon.
15. Verweerder heeft het Uitvoeringsbesluit omgezet in artikel 3.9a van het Vv en daarbij de bescherming ten opzichte van het Uitvoeringsbesluit uitgebreid, door deze toe te kennen aan vreemdelingen die na 26 november 2021 uit Oekraïne zijn vertrokken.
Inhoudelijke beoordeling
16. Vaststaat dat verzoekster niet vóór 24 februari 2022 op het grondgebied van Oekraïne verbleef, dat zij niet ná 26 november 2021 Oekraïne is ontvlucht en dat zij evenmin in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie is gereisd. Verzoekster is namelijk op 24 november 2021 uit Oekraïne vertrokken naar Polen om daar te werken en zij is sindsdien niet teruggekeerd. Verzoekster valt dus niet onder één van de doelgroepen van het Uitvoeringbesluit en ook niet onder de Nederlandse (ruimere) implementatie van de Richtlijn tijdelijke bescherming. Partijen zijn hierover niet in geschil. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het bestreden besluit in zoverre ook voorzien van een voldoende draagkrachtige en deugdelijke motivering.
17. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat hij een procedurele vrijheid heeft om de procedure in te richten waarin wordt bepaald wie recht heeft op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming, zolang hij het doel en nuttig effect van de richtlijn niet in gevaar brengt. Verweerder heeft de peildatum al verruimd ten opzichte van het Uitvoeringsbesluit. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat hij juist gelet daarop niet is gehouden om in gevallen waar een vreemdeling evident niet onder één van de doelgroepen van het Uitvoeringsbesluit valt nog een belangenafweging uit te voeren. Voor deze Oekraïense vreemdelingen staat de reguliere asielprocedure ter beschikking. De voorzieningenrechter stelt overigens vast dat het bestreden besluit geen terugkeerbesluit is. Dit betekent dat van verzoekster niet wordt verwacht dat zij terugkeert naar Oekraïne. Ook een terugkeer naar Polen is niet aan de orde.
18. Verweerder heeft in het verweerschrift uiteengezet welke werkwijze wordt gehanteerd voor Oekraïense vreemdelingen en waarom dit enige tijd in beslag neemt, gelet op de hoge aantallen en de schaarse capaciteit. Dat er een lange periode zat tussen de aanvraag en het bestreden besluit doet niet af aan de juistheid van de beoordeling. Daar komt ook bij dat met de enkele inschrijving in de BRP geen toezegging is gedaan dat verzoekster onder de Richtlijn tijdelijke bescherming valt. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat met deze werkwijze niet de indruk is gewekt dat verzoekster onder de werking van de Richtlijn tijdelijke bescherming zou vallen. Zij kon daaraan dus geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen.
19. Dat verzoekster gedurende enige tijd recht heeft gehad op het verrichten van arbeid en daarvan gebruik heeft gemaakt, weegt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet zodanig zwaar dat het bestreden besluit om die reden onrechtmatig moet worden geacht. Dit is onvoldoende aanleiding om aan haar alsnog bij wijze van voorlopige voorziening, anders dan bij andere asielzoekers die niet onder de tijdelijke bescherming vallen, het recht op arbeid toe te kennen totdat op het bezwaar is beslist. Verzoekster mag als asielzoeker ook arbeid verrichten in Nederland. Verzoekster mag dan 24 weken werken in een jaar, op het moment de asielaanvraag zes maanden in behandeling is. Ook is een tewerkstellingsvergunning vereist. In vergelijking met de toegang tot de arbeidsmarkt vóór het bestreden besluit is dus sprake van enige beperkingen, maar het wordt verzoekster niet onmogelijk gemaakt om arbeid te verrichten.
20. Ter zitting heeft verzoekster nader toegelicht dat indien zij haar medicijnen inneemt, haar medische situatie onder controle is. Dat zij denkt deze medicijnen makkelijker te kunnen verkrijgen via haar huisarts in Schoondijke is begrijpelijk, maar dat is onvoldoende reden om haar bij wijze van een voorlopige voorziening tijdelijke bescherming toe te kennen hangende de bezwaarprocedure.
Conclusie
21. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
22. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 luidt als volgt:

1) Als vreemdelingen, bedoeld in artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit, zijn aangewezen vreemdelingen die:
a.
de Oekraïense nationaliteit hebben en die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht of die in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd;
b.
de Oekraïense nationaliteit hebben en die kunnen aantonen dat zij in de periode vóór 27 november 2021 feitelijk al in Nederland verbleven; of
c.
beschikken over een op 23 februari 2022 geldige Oekraïense permanente verblijfsvergunning en ten aanzien van wie:
1°.aannemelijk is dat zij Oekraïne na 26 november 2021 hebben verlaten; en
2°.niet is gebleken dat zij na 23 februari 2022 naar het land van herkomst zijn teruggekeerd.
2) Artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder b tot en met d, van het Besluit, is van overeenkomstige toepassing op familieleden van vreemdelingen als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3, tweede lid, van de Richtlijn tijdelijke bescherming luidt als volgt:

De lidstaten passen de regeling inzake tijdelijke bescherming toe met inachtneming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en hun verplichtingen inzake het verbod tot uitzetting of teruggeleiding.
Punt 24 van de preambule van het Uitvoeringsbesluit luidt als volgt:

Dit besluit eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die worden erkend door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Basisregistratie Personen.
3.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
4.Ontheemden-document.
5.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
6.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie.
8.In de gevoegde zaken C-322/19 & C-385/19.
9.Richtlijn 2013/33 betreffende de opvangvoorzieningen.
10.Voorschrift Vreemdelingen 2000.
11.Algemene wet bestuursrecht.