ECLI:NL:RBDHA:2023:8133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
NL23.11872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 19 april 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 24 oktober 2019 was ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eerder, op 9 juli 2021, had de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de asielaanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank op 10 oktober 2022, waarin het beroep gegrond werd verklaard en de staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

De rechtbank constateert dat de beslistermijn na 22 november 2022 is verstreken en dat er geen ingebrekestelling nodig is voor een nieuw beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep is derhalve kennelijk gegrond. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris alsnog binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens wordt er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.

Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De rechtbank overweegt dat de wegingsfactor 'licht' van toepassing is, aangezien het beroep enkel betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11872

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Terpstra),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 19 april 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 24 oktober 2019.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling
door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 24 oktober 2019 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 9 juli 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Bij het hiertegen door eiser ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 10 oktober 2022 [2] beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
3. De rechtbank stelt vast dat de eerder door de rechtbank gestelde beslistermijn na 22 november 2022 is verstreken. Gelet op artikel 6:12, derde lid, van de Awb is voorafgaand aan een nieuw beroep tegen het niet tijdig beslissen geen ingebrekestelling nodig. [3] Het beroep is daarmee kennelijk gegrond.
4. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat verweerder alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In een uitspraak van 8 juli 2020 [4] heeft de Afdeling verweerder gevolgd in het standpunt dat een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-wekenmodel) passend is
5. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op te dragen zo spoedig mogelijk op de asielaanvraag van eiser te beslissen, maar uiterlijk binnen acht weken na verzending van deze uitspraak. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat hoewel de uiterste termijn van 21 maanden ruim is overschreden, uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de rechter geen nadere termijn mag stellen waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan.
6. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 7.500.
7. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.De uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 10 oktober 2022, NL21.12532.
3.Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) van 2 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2982.
4.ABRvS, 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.