ECLI:NL:RBDHA:2023:8159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15157
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A.C.J. Letmaath, heeft beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die hem is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 30 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Eiser had aangevoerd dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, omdat hij bereid was om samen te werken met de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) voor zijn terugkeer naar Marokko. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris op basis van de beroepsgronden van eiser terecht heeft vastgesteld dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat, en dat minder dwingende maatregelen niet effectief zouden zijn.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat er een verzwaarde belangenafweging had moeten plaatsvinden vanwege de herhaalde inbewaringstelling. De rechtbank stelt vast dat een verzwaarde belangenafweging alleen aan de orde is als de vreemdelingenbewaring, samen met strafrechtelijke detentie, aaneengesloten zes maanden heeft geduurd. Dit was in dit geval niet aan de orde, en eiser heeft dit niet feitelijk betwist. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de inbewaringstelling rechtmatig is. Eiser heeft geen recht op schadevergoeding, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15157

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.C.J. Letmaath),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 2 mei 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris heeft terecht de maatregel van bewaring opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, bijvoorbeeld het opleggen van een meldplicht en plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie (vbl). Eiser heeft namelijk in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling aangegeven dat hij terug wil naar Marokko. Eiser kan zo samen met de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) werken aan een vertrek, waaronder aan de komst van nadere documenten en het boeken van een vliegticket.
4.1.
Eiser heeft de vijf zware gronden en de drie lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, niet betwist. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de gronden van de maatregel van bewaring een risico op onttrekking aan het toezicht volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. In de enkele stelling van eiser dat hij terug wil naar Marokko en daar graag bij geholpen wil worden door DT&V ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris tot toepassing van een lichter middel had moeten overgaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris een verzwaarde belangenafweging moeten maken?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris een verzwaarde belangenafweging had moeten maken omdat het gaat om een herhaalde inbewaringstelling. De staatssecretaris heeft aangegeven dat hierom overleg is gevoerd, maar dat er geen bezwaar was tegen een nieuwe maatregel omdat eiser zelf heeft aangegeven terug te willen naar Marokko en dat alleen door een bewaring kan. De staatssecretaris had moeten bezien of er andere opties dan bewaring mogelijk waren.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Een verzwaarde belangenafweging is pas aan de orde als de duur van de vreemdelingenbewaring, al dan niet samen met een strafrechtelijke detentie, aaneengesloten zes maanden heeft geduurd. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat daar in het onderhavige geval nog geen sprake van is. Eiser heeft dit niet feitelijk betwist.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.