ECLI:NL:RBDHA:2023:8166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
NL21.11193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag afgewezen; geloofwaardigheid van verklaringen van eiser en motiveringsgebrek van de staatssecretaris

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, afkomstig uit Nigeria, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris achtte de verklaringen van eiser geloofwaardig, maar stelde dat niet aannemelijk was dat de autoriteiten van Nigeria hem nog zochten. Eiser had verklaard dat hij betrokken was bij verkiezingsfraude in 2007 en dat hij sindsdien problemen had ondervonden, waaronder een gewond raken tijdens een conflict. Hij vreesde voor vervolging bij terugkeer naar Nigeria, omdat zijn naam op een lijst van gezochten zou staan.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de geloofwaardigheid van eisers relaas innerlijk tegenstrijdig had beoordeeld. De rechtbank stelde vast dat de verklaringen van eiser over zijn betrokkenheid bij verkiezingsfraude en de problemen die hij had ondervonden, geloofwaardig waren. De rechtbank vond dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom hij de vrees voor vervolging van eiser niet aannemelijk achtte, terwijl hij de rest van eisers verklaringen wel geloofwaardig vond. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het besluit van de staatssecretaris en droeg hem op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten, die door de staatssecretaris moesten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11193

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. D. Gökcan).

ProcesverloopBij besluit van 14 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt afkomstig te zijn uit Nigeria, de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1983. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij betrokken is geweest bij fraude bij de Nigeriaanse verkiezingen in 2007. Nadat eisers vader overleed in 2006, is hij naar zijn oom in de stad [locatie] in [plaats] gegaan. Eiser raakte bevriend met een man die leiding gaf aan een groep die verkiezingsfraude pleegt voor de partij [naam] . Rond de parlementsverkiezingen van april 2007 ontstond een strijd tussen hen en de aanhangers van de oppositiepartij waarbij eiser gewond is geraakt. Eiser is toen geholpen door een vrouw, en naar zijn vriend in [locatie] in [plaats] gegaan. Eiser vernam daar dat zijn oom boos op hem was, omdat hij problemen ondervond vanwege de door eiser gepleegde misdrijven. Omdat eiser werd gezocht door zowel de politie, de politieke oppositie als zijn oom, is hij naar Italië vertrokken in 2009. Hij heeft op 1 november 2020 in Nederland asiel aangevraagd. Eiser stelt dat hij op een lijst staat van mensen die worden gezocht en daarom niet terug kan keren naar Nigeria.
2. De staatssecretaris acht het asielrelaas van eiser geloofwaardig, maar stelt zich op het standpunt dat niet aannemelijk is dat hij te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een gegronde vrees voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Volgens de staatssecretaris is het niet aannemelijk dat hij na zoveel jaren nog steeds wordt gezocht vanwege zijn betrokkenheid bij de verkiezingsfraude in 2007. Eiser heeft ook na zijn vertrek uit Nigeria niets meer vernomen van de (toenmalige) oppositiepartij of de autoriteiten. Bovendien heeft eiser na het incident nog ruim een jaar probleemloos in Nigeria kunnen verblijven.
3. Eiser voert onder meer aan dat door de staatssecretaris wordt miskend dat hij vanwege de verkiezingsfraude wordt gezocht door de autoriteiten en dat hij daarom elk contact met de overheid moet vermijden. Vast staat immers dat de politie van zijn oom heeft gehoord dat hij betrokken was bij verkiezingsfraude. Eiser stelt onder verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht Nigeria van juni 2018 dat terugkerende asielzoekers in Nigeria ondervraagd worden door de autoriteiten, waarbij zijn identiteit en het door hem gepleegde delict naar voren zullen komen. Volgens eiser betekent dit een reëel risico dat hij bij terugkeer in de gevangenis belandt, wat vanwege de slechte omstandigheden een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM inhoudt.
3.1
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de staatssecretaris over de geloofwaardigheid van eisers relaas innerlijk tegenstrijdig is. Vooropgesteld moet worden dat zowel de deelname aan de verkiezingsfraude als de problemen die daardoor zijn ontstaan door de staatssecretaris geloofwaardig worden geacht. Daaruit volgt dat het geheel van verklaringen van eiser het uitgangspunt dient zijn voor de beoordeling van de vraag of eisers vrees voor vervolging aannemelijk is. In het bestreden besluit staat op pagina 4 dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn identiteit bekend is bij de autoriteiten en dat daarom niet aannemelijk is dat hij bij terugkeer een gevangenisstraf te vrezen heeft op basis van zijn identiteit. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris uitgelegd dat de verkiezingsfraude en de problemen nadien geloofwaardig worden geacht, maar dat niet geloofwaardig is dat hij nog steeds in de negatieve belangstelling staat, omdat er sindsdien al vele jaren verstreken zijn. De staatssecretaris beschouwt wat eiser over het laatstgenoemde heeft verklaard namelijk als onderdeel van een gestelde
vreesdie nadere onderbouwing vereist. Die onderbouwing is nodig omdat eiser de lijst waarop hij zou staan nooit zelf heeft gezien en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten hem nog steeds zoeken. De staatssecretaris geeft hiermee aan dat hij niet geloofwaardig acht dat eiser op een lijst staat en dat ook niet geloofwaardig is dat men hem zoekt, althans zocht ten tijde van zijn vertrek. De staatsecretaris miskent hiermee dat hij uit moet gaan van de verklaringen van eiser. Een nader onderscheid binnen eisers relaas op basis van vrees is – zonder nadere motivering – niet mogelijk gelet op eisers verklaringen zoals afgelegd tijdens het nader en aanvullend gehoor.
3.2
Op pagina 18 van het verslag nader gehoor is eisers volgende verklaring opgenomen:
“Nadat de overheid geïnteresseerd raakte in de zaak, is er een lijst gemaakt met namen van betrokkenen die gezocht worden. Zo is mijn naam ook op de lijst gekomen. En zo word ik gezocht.”
Op pagina 19 staat eisers volgende verklaring:
“De politie vroeg toen naar mij. Ze zagen mijn oom als mijn vader. Ze vroegen naar ‘zijn zoon’. Mijn oom zei dat hij een pleegouder van mij was. De politie wilde dat mijn oom mij zou overdragen anders zouden ze hem niet vrijlaten. Mijn oom heeft toen mijn naam doorgegeven. Zo ben ik op de lijst komen te staan van de mensen die gezocht worden.”
En op pagina 20 antwoordt eiser op de vraag door wie hij precies wordt gezocht:
“De politie, de tegenpartij met wie ik toen problemen had en mijn oom.”
Op pagina 11 van het aanvullend gehoor is eisers volgende verklaring opgenomen:
“Omdat de eigenaar van de woning die mijn oom huurde mijn oom heeft laten aanhouden, kwam ter sprake wie ik daadwerkelijk was. Mijn oom heeft op het bureau uitgelegd dat ik iemand was die hem hielp, maar dat hij niet mijn echte vader is. Dat hij mij probeerde te helpen bij mijn opleiding. Zodoende werd mijn naam bekend bij de autoriteiten.”
En op pagina 12 staat eisers volgende verklaring:
“Ja, daarvoor waren ze al op zoek naar deelnemers van het gevecht, maar ze wisten deze mensen niet te vinden omdat ze onze namen niet wisten. Door het incident met de vernieling van de spullen van mijn oom ben ik bij de politie ook in beeld gekomen.
3.3
Uit de verklaringen onder 3.2 volgt dat de oom van eiser aan de politie heeft doorgegeven wie eiser is en dat de naam van eiser op een lijst staat van mensen die worden gezocht door de politie. Aangezien het gehele relaas geloofwaardig worden geacht, dient dat ook te gelden voor dit deel van het relaas en dus ook dat eisers naam bekend is bij de politie en hij op een lijst staat. Dat betekent dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat, omdat niet is gemotiveerd waarom het ene deel van het relaas wel wordt geloofd en het andere deel niet.
De bekendheid van de identiteit van eiser en de omstandigheid dat hij op een lijst staat, zijn aspecten die voor de beoordeling van de aannemelijkheid van de vrees voor vervolging of voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM van belang zijn, naast (eveneens) het tijdsverloop. Dit brengt eveneens mee dat de staatsecretaris ook de niet aannemelijkheid van de vrees onvoldoende heeft gemotiveerd. Eiser wijst er in dit verband ook terecht op dat als hij in de gevangenis belandt, dit een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM inhoudt. Dat dit ‘levensbedreigend’ zou zijn, is namelijk door de staatssecretaris erkend op pagina 4 van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt.
4. Het beroep is gegrond. Aan bespreking van de overige beroepsgronden van eiser komt de rechtbank niet toe. De geloofwaardigheid van de onder 3.2 geciteerde verklaringen is van een dusdanig belang dat er ook geen aanleiding bestaat om zelf in de zaak te voorzien. Het is aan de staatssecretaris om de aannemelijkheid van de vrees voor vervolging of voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM opnieuw te beoordelen uitgaande van de geloofwaardigheid van eisers gehele relaas. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en bepaalt dat de staatssecretaris een nieuw besluit op eisers asielaanvraag neemt met inachtneming van deze uitspraak. De staatssecretaris krijgt daarvoor een termijn van acht weken.
5. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De staatssecretaris moet die betalen. De kosten worden als volgt berekend. Eiser heeft zich laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft twee proceshandelingen verricht: het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting. Deze proceshandelingen leveren twee punten op met een waarde van € 837,-. Toegekend wordt € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr.M.F. van den Brink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.