Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [1966] en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Zij heeft op 22 april 2021 een aanvraag ingediend voor verblijf bij haar echtgenoot, referent. Eiseres en referent zijn op 17 maart 2004 gehuwd en hebben samen twee kinderen. De aanvragen van de kinderen voor verblijf bij referent zijn toegewezen en de kinderen verblijven inmiddels bij referent in Nederland. De aanvraag van eiseres is door verweerder afgewezen vanwege het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste.
Wat is het standpunt van verweerder?
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor het inburgeringsvereiste. Volgens verweerder heeft eiseres geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij is geslaagd voor het basisexamen inburgering buitenland. Verweerder stelt verder dat eiseres ook niet in aanmerking komt voor ontheffing van het inburgeringsvereiste. Eiseres heeft geen afdoende inspanningen verricht om het inburgeringsexamen te maken en te behalen. Eiseres heeft niet toegelicht en onderbouwd wat zij daarvoor heeft gedaan. Corona was slechts een tijdelijke belemmering en de ambassade in Islamabad was op moment van de eerste aanvraag (november 2020) alweer open. De reisafstand naar Islamabad is evenmin een reden voor ontheffing, nu de reisafstand niet onredelijk is en eiseres daarin niet verschilt van velen anderen. Verder is het zelfstudiepakket volgens verweerder geschikt voor alle opleidingsniveaus, ook voor analfabeten. Tijdens de hoorzitting is gebleken dat eiseres daar niet van op de hoogte was, zodat zij daar kennelijk geen gebruik van heeft gemaakt. Het feit dat eiseres zich in Nederland wil gaan toewijden aan de inburgering is ook geen reden voor ontheffing. Ook heeft eiseres geen stukken overgelegd die de door haar gestelde medische of psychische problemen onderbouwen.
3. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat er geen sprake is van gezinsleven tussen eiseres en referent. Volgens verweerder is er met een rechtsgeldig huwelijk niet per definitie sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens (EVRM). Referent heeft verder niet afdoende aangetoond dat hij zijn familie in Pakistan bezocht en contact met hen onderhield. Ten aanzien van de belangenafweging stelt verweerder verder dat hij de belangen van de kinderen heeft betrokken in relatie tot het inburgeringsvereiste, maar dat de belangenafweging toch in het nadeel van eiseres uitvalt. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat de kinderen hun hele leven in Pakistan hebben gewoond met eiseres en dat eiseres en referent pas recent hebben besloten om overkomst van eiseres en de kinderen naar Nederland aan te vragen. Verweerder neemt anders dan eiseres stelt geen subjectieve belemmering aan om gezinsleven in Pakistan uit te oefenen. Het feit dat referent al 30 jaar in Nederland woont staat daar niet aan in de weg. Daarbij komt dat de medische problemen van referent niet zijn onderbouwd.
Ontheffing inburgeringsvereiste
4. Eiseres voert aan dat verweerder haar ten onrechte geen ontheffing heeft verleend vanwege bijzondere individuele omstandigheden voor het inburgeringsexamen. Eiseres heeft namelijk wel geprobeerd om zich voor te bereiden op het examen, maar vergeet steeds alles. Zij heeft in Nederland toen zij referent bezocht tweemaal een cursus gevolgd (2018 en 2019) en is zelf in de boeken gaan zitten. Voor iemand die niet kan lezen of schrijven is dit een onmogelijke opgaaf en bovendien is referent de taal ook niet machtig en kan hij haar niet helpen. De digitale of niet-digitale lespakketten maken dat niet anders aangezien eiseres analfabeet en op leeftijd is. Het programma van de inburgering is zonder begeleiding dan ook niet te doen. Deze omstandigheden maken het volgens eiseres in samenhang met de beperkingen als gevolg van de coronapandemie voldoende om haar te ontheffen van het inburgeringsvereiste.
5. Volgens eiseres handelt verweerder door het inburgeringsvereiste aan haar tegen te werpen in strijd met het evenredigheidsbeginsel, artikel 8 van het EVRM en de Gezinsherenigingsrichtlijn. Eiseres verwijst daartoe naar het K.A.-arrest van het Hof van Justitie van 9 juli 2015.Uit dat arrest volgt dat lidstaten integratievoorwaarden stellen, maar die voorwaarden mogen niet dusdanig zijn dat het in de weg staat aan het nuttige effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn, en niet onevenredig zijn. De tegenwerping van het inburgeringsvereiste is in dit geval niet in het belang van de kinderen. Zij verblijven momenteel zonder hun moeder in Nederland. Als eiseres en haar gezin met het laten overkomen van de kinderen gewacht had tot de dag dat eiseres geslaagd was, dan zou haar oudste dochter inmiddels 18 jaar zijn geworden en zou dat haar overkomst naar Nederland bemoeilijkt hebben. Anders dan verweerder stelt, is er volgens eiseres dan ook niet genoeg tijd geweest om aan het inburgeringsvereiste te voldoen. Verder stelt eiseres dat het economisch belang van Nederland juist ook gediend is met haar komst. Zij kan namelijk voor de kinderen zorgen terwijl referent zijn aandeel op de Nederlandse arbeidsmarkt blijft vervullen.
Wettelijk kader
6. Op grond van artikel 2q, eerste lid in samenhang met artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h van de Vreemdelingenwet (Vw) wordt de aanvraag voor een mvv geweigerd als de vreemdeling, die inburgeringsplichtig is, niet aan deze voorwaarde voldoet.
7. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wet inburgering 2021 wordt een inburgeringsplichtige geheel of gedeeltelijk van de inburgeringsplicht ontheven als hij aantoont dat hij door een psychische of lichamelijk beperking, of een verstandelijke beperking, niet in staat is om aan de inburgeringsplicht, of een gedeelte daarvan, te voldoen.
8. Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Wet inburgering 2021 van de inburgeringsplicht wordt een inburgeringsplichtige ontheven van de inburgeringsplicht indien gelet op bijzondere individuele omstandigheden, die hem niet kunnen worden verweten, het onmogelijk of uiterst moeilijk is om te voldoen aan de inburgeringsplicht.
9. In paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is uitgewerkt dat verweerder bij de beoordeling of sprake is van bijzondere omstandigheden voor ontheffing de door de vreemdeling getoonde wil om voor het examen te slagen betrekt, en de door de vreemdeling geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het basisexamen inburgering. De behaalde scores voor een examenonderdeel kunnen een indicatie geven voor de geleverde inspanningen. De inspanningen (pogingen en voorbereidingen) van de vreemdeling mogen niet zo lang duren dat uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt. Daarbij betrekt verweerder onder meer de medische omstandigheden van de vreemdeling, de onveilige situatie in het land van herkomst, opleiding/ analfabetisme, mogelijkheden om het basisexamen af te leggen in het land van herkomst en de reisafstand naar de diplomatieke post.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet aan het inburgeringsvereiste voldoet en dus in beginsel niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv. In geschil is de vraag of verweerder eiseres had moeten ontheffen van het inburgeringsvereiste vanwege bijzondere individuele omstandigheden op grond van artikel 5, tweede lid, van de Wet inburgering 2021. Meer in het bijzonder is de vraag aan de orde of eiseres ter voorbereiding op dat examen zoveel inspanningen heeft verricht, dat het er nu voor gehouden moet worden dat zij desondanks niet zal kunnen slagen voor haar examen, en of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met relevante bijzondere individuele omstandigheden, die zijn vermeld in het beleid van paragraaf B1/4.7 van de Vc. Voor zover eiseres ook bedoeld heeft aan te voeren dat ontheffing aan de orde is op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wet inburgering 2021 (
medische beperkingen)zal daarop in onderstaande ook ingegaan worden.
10. De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het voor eiseres onmogelijk of uiterst moeilijk is om voor het examen te slagen.
12. Verweerder heeft er daartoe op kunnen wijzen dat niet is gebleken dat eiseres voldoende inspanningen heeft verricht om te slagen voor het examen. Hierbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiseres in het geheel geen examen heeft afgelegd, en dat zij niet heeft aangetoond wat zij – naast het volgen van een cursus in Nederland – heeft gedaan om zich voor te bereiden op het examen en dus dat zij ook haar wil om te slagen voor het examen niet heeft aangetoond. Dat eiseres in 2018/2019 tweemaal in Nederland is geweest en een cursus heeft gevolgd, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden, nu het volgen van een cursus bij het Leercentrum Amsterdam – voor zover die zag op inburgering – slechts een goede start van de voorbereiding is, maar niet afdoende voorbereiding is. Bovendien heeft het er ook niet toe geleid dat eiseres een examen heeft afgelegd en is dit inmiddels een aantal jaar geleden.
12. Verweerder heeft daartoe verder gemotiveerd toegelicht dat het zelfstudiepakket geschikt is voor analfabeten en dat deze bestaat uit foto’s, gesproken instructie in de hulptaal en duidelijke instructie-iconen, zodat ook eiseres daarvan gebruik had kunnen maken. Het is hierbij namelijk niet nodig om te kunnen lezen of schrijven. Verder heeft verweerder aangegeven dat er ook een niet-digitale versie aanwezig is van het zelfstudiepakket, bestaande uit een boek, een DWD en Cd’s. De enkele niet onderbouwde stelling van eiseres dat dit pakket/deze pakketten voor haar niet geschikt is/zijn, is onvoldoende om aan dit standpunt van verweerder te twijfelen.
12. Het feit dat eiseres ter zitting heeft toegelicht dat de uitlating van referent tijdens de hoorzitting dat zij niet bekend waren met voornoemd zelfstudiepakket op een misverstand berust, maakt het voorgaande niet anders. Daarmee heeft eiseres nog steeds niet aangetoond dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om aan het inburgeringsvereiste te voldoen.
15. De stelling van eiseres dat zij door de afstand van 300 kilometer niet naar Islamabad kon afreizen om het examen af te leggen, maakt evenmin dat aangenomen moet worden dat eiseres zich voldoende heeft ingespannen. Eiseres heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij de reis naar Islamabad niet heeft kunnen maken.
16. Voor zover eiseres bedoeld heeft ook een beroep te doen op artikel 5, eerste lid, van de Wet inburgering 2021, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres haar stelling op dit punt in het geheel niet heeft onderbouwd.
17. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder door het inburgeringsvereiste tegen te werpen, niet in strijd heeft gehandeld met het evenredigheidsbeginsel, artikel 8 van het EVRM, de Gezinsherenigingsrichtlijnen/of het K.A. arrest. Het nuttig effect is hierdoor niet aan de Gezinsherenigingsrichtlijn ontnomen en ook is geen sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het een eigen keuze is geweest van eiseres en haar gezin om pas nu de kinderen groter zijn verblijf bij referent in Nederland aan te vragen. Dat de oudste dochter van eiseres de leeftijd van 18 jaar zou bereiken en hierdoor het moeilijker zou zijn voor haar om voor gezinshereniging in aanmerking te komen, kan zo zijn, maar dit betekent niet dat eiseres daarom niet aan het inburgeringsvereiste dient te voldoen. De rechtbank volgt verweerder dat eiseres er ook voor had kunnen kiezen om eerder een aanvraag in te dienen en zich eerder in te spannen om aan het inburgeringsvereiste te voldoen en zich voor een examen in te schrijven. Eiseres heeft daarvoor ruim de tijd gehad. De eerste aanvraag is namelijk ingediend op 2 november 2020 en de dochter van eiseres werd op 22 november 2022 pas 18 jaar. Gelet hierop heeft verweerder mogen stellen dat eiseres ruimschoots de tijd heeft gehad om zich op een passende wijze voor te bereiden en een examen af te leggen. Dit te meer nu eiseres gezien haar eigen stelling dat zij in 2018 /2019 al in Nederland een cursus ten behoeve van inburgering gevolgd heeft, al sinds die tijd van het inburgeringsvereiste op de hoogte was.
Artikel 8 van het EVRM
18. Eiseres voert aan dat verweerder in strijd handelt met het recht op bescherming van haar gezinsleven met referent en dat verweerder ten onrechte geen familie- en gezinsleven aanneemt tussen haar en referent. Eiseres stelt verder dat verweerder de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel heeft laten uitvallen. Het belang van de kinderen om niet gescheiden te worden van hun moeder vindt eiseres evident. Bovendien voert eiseres aan dat niet van referent verwacht kan worden dat hij na 30 jaar rechtmatig verblijf in Nederland, zijn werk en leven moet opgeven voor een onzekere toekomst in Pakistan. Verder stelt eiseres dat de Nederlandse Staat juist gediend is met de komst van eiseres naar Nederland. Er is namelijk veel behoefte aan ongeschoolde arbeidskrachten.
18. De rechtbank stel vast dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden bij zijn belangenafweging heeft betrokken en is van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft mogen laten uitvallen. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat het voor de Nederlandse overheid van belang is dat gezinsleden die in Nederland willen wonen, voldoende kennis hebben van de Nederlandse taal en samenleving zodat zij hier kunnen integreren. Verder heeft verweerder mogen stellen dat er geen sprake is van een objectieve belemmering om in Pakistan gezinsleven uit te oefenen. Verweerder heeft waarde mogen hechten aan het feit dat eiseres nog in Pakistan woont en dat de kinderen pas sinds kort in Nederland zijn en nog sterke banden met Pakistan hebben. Verweerder heeft dus het feit dat eiseres niet aan het inburgeringsvereiste heeft voldaan niet haar in voordeel mogen laten wegen. Ook heeft verweerder waarde mogen hechten aan het feit dat eiseres binnen een redelijke termijn bij voldoende inspanningen alsnog aan het inburgeringsvereiste kan voldoen. Het feit dat referent 30 jaar in Nederland woonachtig is en dat het lastig wordt voor hem om in Pakistan in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien, hoefde voor verweerder geen aanleiding te zijn om de belangenafweging in het voordeel van eiseres te laten uitvallen. Referent is namelijk afkomstig uit Pakistan en heeft zijn gezin naar eigen zeggen regelmatig in Pakistan bezocht. De omstandigheid dat het voor referent met zijn inkomen en langdurig verblijf in Nederland moeilijker is om bij zijn gezin in Pakistan te gaan wonen, betekent niet dat aan eiseres een verblijfsvergunning moet worden verleend. De stelling dat referent niet in goede gezondheid verkeert, maakt dit ook niet anders. Deze stelling is namelijk niet onderbouwd. Dat het moeilijk is dat de kinderen inmiddels in Nederland verblijven en daardoor gescheiden zijn van de moeder, begrijpt de rechtbank, maar dit betekent evenmin dat verweerder de belangenafweging in het voordeel van eiseres had moeten laten uitvallen. Dat is immers een keuze van eiseres en referent geweest. De overige omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd hoefden verweerder ook niet tot een ander besluit te brengen. Verweerder heeft namelijk niet ten onrechte de belangen van de Nederlandse Staat zwaarder laten wegen dan de belangen van eiseres.
18. Gelet hierop heeft verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiseres mogen laten uitvallen. De vraag of het enkele feit dat eiseres en referent gehuwd zijn en kinderen hebben en of dit voldoende is om gezinsleven aan te nemen in de zin van artikel 8 EVRM, behoeft gezien op het voorgaande dan ook geen beantwoording meer.
Hoorplicht
18. Eiseres voert tot slot aan dat verweerder verzuimd heeft haar te horen in de bezwaarprocedure.
18. In artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid moet stellen om te worden gehoord voordat op het bezwaar is beslist. Van het horen van een belanghebbende kan alleen om redenen genoemd in artikel 7:3 van de Awb worden afgezien, waaronder het geval dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Op 6 juli 2022 heeft de Afdeling een (overzichts)uitspraak gedaan over de hoorplicht in vreemdelingenzaken.Daarbij wijst de Afdeling erop dat volgens de wetgever het horen een essentieel onderdeel is van de bezwaarprocedure en dat het afzien daarvan alleen kan als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is hervat.
23. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de bezwaarprocedure eiseres of referent niet heeft gehoord. Pas op 3 oktober 2022 – nadat eiseres beroep heeft ingesteld – heeft verweerder de referent en de kinderen alsnog gehoord, en het aanvullende besluit genomen.
23. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden door eiseres en referent niet te horen in de bezwaarprocedure. De beroepsgrond slaagt en eiseres komt voor vergoeding van de proceskosten in aanmerking. De rechtbank overweegt echter dat verweerder dit gebrek inmiddels heeft gerepareerd doordat hij referent en de kinderen in beroep alsnog heeft gehoord. Eiseres is hierdoor dan ook niet in haar belangen geschaad.