In deze zaak heeft verzoeker op 10 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 8 januari 2022 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 1 december 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft verzoeker zijn aanvraag op 8 januari 2022 ingediend en is de beslistermijn aangevangen op 12 april 2022, toen verweerder besloot de asielaanvraag in de nationale procedure te behandelen.
De rechtbank constateert dat de ingebrekestelling van verzoeker op 9 juli 2022 prematuur was, aangezien de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. De uiterlijke beslisdatum was 12 oktober 2022. Had verzoeker het beroep niet ingetrokken, zou de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk hebben verklaard. Daarom komt het verzoek om vergoeding van de proceskosten niet voor inwilliging in aanmerking. De rechtbank wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond.
De beslissing van de rechtbank is dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten wordt afgewezen.