ECLI:NL:RBDHA:2023:8231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
NL23.6157
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A. Bondarev, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer zou gelden voor Oostenrijk, verwijzend naar het AIDA-rapport. De rechtbank heeft de zaak op 4 april 2023 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overwoog dat de verweerder op goede gronden de aanvraag niet in behandeling had genomen, aangezien Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser had in zijn aanmeldgehoor geen bezwaar gemaakt tegen de overdracht naar Oostenrijk en had geen zienswijze ingediend. De rechtbank stelde vast dat het aan eiser was om met concrete aanwijzingen aan te tonen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in dit geval niet kon worden toegepast. Eiser slaagde hier niet in, en de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat Dublinterugkeerders in Oostenrijk te maken zouden krijgen met pushbacks of dat er ernstige tekortkomingen in de medische voorzieningen waren.

De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 14 april 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.6157
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.6158, op 4 april 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Oostenrijk vaststaat.
Standpunt van eiser
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Oostenrijk niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiser verwijst daarbij naar het AIDA-rapport
van 29 april 2022, waaruit blijkt dat er in Oostenrijk pushbacks plaatsvinden en ook personen die een asielaanvraag hebben ingediend daarmee te maken kregen.1 Eiser meent daarom dat hij bij terugkeer naar Oostenrijk ook het risico loopt dat hij met pushbacks te maken krijgt. Volgens eiser blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 april 20222 dat als vaststaat dat er sprake is van pushbacks, zoals hier het geval is, aangenomen kan worden dat er een systeemfout is. De bewijslast draait dan om naar verweerder en het is dan aan verweerder om nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten in Oostenrijk.
Verder blijkt volgens eiser uit het AIDA-rapport dat het erg lang duurt voordat asielzoekers toegang krijgen tot medische zorg.3 Dit heeft te maken met overbevolking en verschillen in basiszorg in de regio’s. Eiser heeft in zijn aanmeldgehoor van 4 november 2022 aangegeven dat hij aan zijn benen geopereerd moet worden en het duurt in Oostenrijk erg lang voordat dit gaat gebeuren. Daarnaast is eiser van oordeel dat verweerder in het claimverzoek ook eisers medische situatie had moeten opnemen. De Oostenrijkse autoriteiten kunnen dan beoordelen of zij op dit moment de capaciteit hebben om eiser terug te nemen. Tot slot voert eiser, onder verwijzing van het AIDA-rapport, aan dat er geen feitelijke beschikbaarheid is van een tolk.
Standpunt van verweerder
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij op goede gronden eisers aanvraag niet in behandeling heeft genomen. Eiser heeft in zijn aanmeldgehoor van 4 november 2022 verklaard geen bezwaar te hebben tegen overdracht naar Oostenrijk. Ook heeft eiser geen zienswijze ingediend. Volgens verweerder kan hij ten aanzien van Oostenrijk nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 20224, welke dateert van een datum na het AIDA-rapport van 29 april 2022. Verder voert verweerder aan dat uit het AIDA-rapport geenszins blijkt dat Dublinclaimanten met pushbacks te maken krijgen. De illegale inreis vanuit de buitengrenzen is een andere situatie dan die van Dublinterugkeerders. De
Afdelingsuitspraak van 13 april 2022 waar eiser naar verwijst is niet vergelijkbaar met deze situatie, omdat daar is gebleken dat ook vreemdelingen vanuit de Europese Unie te maken zouden kunnen hebben met pushbacks en daarom heeft verweerder de opdracht gekregen om nader onderzoek te doen naar de specifieke situatie van Dublinclaimanten in Kroatië. In het geval van Oostenrijk is niet gebleken dat Dublinterugkeerders specifiek te maken hebben met pushbacks. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij medische problemen heeft. Er is niets in het claimverzoek opgenomen over zijn situatie, omdat hij geen medische stukken heeft overgelegd.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt is dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Oostenrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is bevestigd door de Afdeling in de uitspraak van 20 oktober 2022. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. Eiser is daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd.
1. AIDA Country Report: Austria, 2021 Update, p. 21 en 22.
2 ABRvS van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1043.
3 AIDA Country Report: Austria, 2021 Update, p. 87, 88 en 104.
4 ABRvS van 20 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3043.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat vreemdelingen die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen aan Oostenrijk te maken zullen krijgen met pushbacks. In het AIDA-rapport van 29 april 2022 staat dat Oostenrijk eind 2020 meerdere personen die via Slovenië Oostenrijk binnen waren gekomen op grond van een bilaterale overeenkomst aan Slovenië heeft overgedragen, ondanks het feit dat zij in Oostenrijk om internationale bescherming hadden verzocht. Uit het AIDA-rapport volgt echter niet dat pushbacks in Oostenrijk al geruime tijd en op grote schaal plaatsvinden zodat niet gezegd kan worden dat de gestelde tekortkomingen onder het bereik van artikel 3 van het EVRM5 of artikel 4 van het Handvest6 vallen. Ook blijkt uit het AIDA-rapport niet dat Dublinterugkeerders te maken krijgen met pushbacks als zij terugkeren naar Oostenrijk. Bovendien is dit een situatie die zich eind 2020 afspeelde en heeft eiser geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat er op dit moment nog steeds pushbacks plaatsvinden in Oostenrijk en ook niet dat er momenteel pushbacks plaatsvinden ten aanzien van Dublinclaimanten. Er ligt een (fictief) claimakkoord met de Oostenrijkse autoriteiten, waarmee zij garanderen dat het verzoek om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen. Er is daarom geen aanleiding om te veronderstellen dat eiser een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling door te worden verwijderd van het grondgebied van een andere lidstaat zonder behandeling van zijn asielverzoek.
6. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank evenmin aannemelijk gemaakt dat sprake is van dusdanige ernstige tekortkomingen in de medische voorzieningen in Oostenrijk dat van hem niet kan worden verlangd dat hij naar Oostenrijk terugkeert. Uit het AIDA-rapport van 29 april 2022 volgt dat er weliswaar verschillen zijn in de medische zorg in de verschillende regio’s, maar blijkt niet dat er helemaal geen toegang tot gezondheidszorg is of dat dat onredelijk lang duurt. In dit rapport staat dat Dublinclaimanten onmiddellijk toegang krijgen tot basiszorg totdat definitief op hun asielaanvraag is beslist. Eiser heeft niet onderbouwd dat er sprake is van acute medische problematiek en dat bij aankomst in Oostenrijk direct medische hulp noodzakelijk is. Anders dan eiser stelt, is de rechtbank daarom van oordeel dat verweerder eisers gestelde medische situatie niet in het claimverzoek hoefde te vermelden. Verweerder kan bij de overdracht, met toestemming van eiser, op grond van artikel 32 van de Dublinverordening eisers medische informatie vermelden. De Oostenrijkse autoriteiten kunnen dan rekening houden met zijn situatie.
7. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij de behandeling van zijn asielaanvraag of bij het indienen van klachten bij de Oostenrijkse autoriteiten feitelijk geen toegang zal hebben tot een tolk. Uit de door eiser aangehaalde passage uit het AIDA-rapport blijkt enkel dat in Oostenrijk verschillen bestaan tussen de procedures en methoden voor de vergoeding van tolkkosten. Dat er verschillende manieren zijn om gelden procedureel af te handelen maakt niet dat op basis van deze overwegingen voor eiser geen mogelijkheid is om de kosten van een tolk vergoed te krijgen.
5 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.