In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een visum kort verblijf, dat door de minister van Buitenlandse Zaken is afgewezen. De aanvraag werd afgewezen op 20 juni 2022, en het bezwaar van eiser werd op 24 november 2022 door de minister gehandhaafd. Eiser, woonachtig in Egypte, had het visum aangevraagd voor familiebezoek bij zijn broer. De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende sociale en economische binding van eiser met Egypte heeft aangetoond, wat leidt tot de conclusie dat er vestigingsgevaar is. De rechtbank stelt vast dat de minister de tegenstrijdige verklaringen van eiser over zijn burgerlijke staat niet eerder dan in het bestreden besluit heeft tegengeworpen, wat een zorgvuldigheidsgebrek oplevert. Desondanks oordeelt de rechtbank dat de minister de afwijzing van de visumaanvraag mocht handhaven, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het visum.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit voor zover het de tegenstrijdige verklaringen betreft, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Eiser krijgt het betaalde griffierecht vergoed en de proceskosten worden aan hem vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, en is openbaar gemaakt op 24 mei 2023.