ECLI:NL:RBDHA:2023:827

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over exploitatievergunning en ontheffing sluitingstijden voor horeca-inrichting in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil over de verlening van een exploitatievergunning en een ontheffing van de sluitingstijden aan horeca-inrichting [bedrijfsnaam 5] B.V. De burgemeester van Den Haag had op 14 mei 2021 aan [bedrijfsnaam 5] een Drank- en Horecawetvergunning, een exploitatievergunning en een permanente ontheffing van de sluitingstijden verleend. Dit besluit werd bestreden door meerdere eisers, waaronder [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], [eiseres 1], [eiser 4] en [eiseres 2]. De rechtbank oordeelde dat de exploitatievergunning in strijd was met het geldende bestemmingsplan, dat geen horeca in de categorie zwaar toestaat ter plaatse van de horeca-inrichting. De rechtbank concludeerde dat de vergunningen niet hadden mogen worden verleend, omdat het gebruik als zware horeca langer dan een jaar was onderbroken, wat in strijd is met de gebruiksovergangsregels van het bestemmingsplan. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept de primaire besluiten van 14 mei 2021, waarbij de exploitatievergunning en de ontheffing van de sluitingstijden aan [bedrijfsnaam 5] waren verleend. Tevens werd bepaald dat de burgemeester het door de eisers betaalde griffierecht moest vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiseres 1 werd veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/669

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2023 in de zaak tussen

1. mr. [eiser 1]uit [woonplaats 1] ,
2. [eiser 2] ,uit [woonplaats 2] ,
3. [eiser 3] ,uit [woonplaats 2]
4. [eiseres 1] en [eiser 4]uit [woonplaats 2]
5. [eiseres 2]uit [woonplaats 2]
eisers
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.P. Alonso).

Procesverloop

Bij besluiten van 14 mei 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan horeca-inrichting [bedrijfsnaam 5] B.V., gevestigd in het pand [adres] [nummer] te [plaats] (hierna: [bedrijfsnaam 5]), een Drank- en Horecawetvergunning, een exploitatievergunning en een permanente ontheffing van de sluitingstijden verleend.
Bij besluit van 15 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van – onder anderen – eisers 1 tot en met 4 ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting was op 20 december 2022. Van de eisers waren mr. [eiser 1] en [eiser 2] aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ontvankelijkheid van het beroep
1. Eiseres 5 heeft geen bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. Het beroep van eiseres 5 is, gelet op artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, niet-ontvankelijk, omdat niet is gebleken dat haar niet kan worden verweten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt.
Het beroep van de overige eisers is wel ontvankelijk.
Waar gaat deze zaak over?
2. [bedrijfsnaam 5] heeft op 15 maart 2021 aanvragen ingediend om een Drank- en Horecawetvergunning, een exploitatievergunning voor de categorie zwaar en een permanente ontheffing van de sluitingstijden. Voorheen had [bedrijfsnaam 1] B.V. een exploitatievergunning voor de categorie zwaar in het pand verkregen met (nacht)ontheffing van de sluittingstijden. Deze exploitatievergunning is op 7 januari 2020 ingetrokken.
Met de primaire besluiten zijn de gevraagde vergunningen en ontheffing verleend en met het bestreden besluit zijn de bezwaren van omwonenden ongegrond verklaard. Eisers zijn het daar niet mee eens.
Wat vinden eisers?
3. Eisers stellen dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat zij niet zijn gehoord over de na de hoorzitting ambtshalve door de bezwarenadviescommissie van internet verzamelde informatie en omdat de bezwarenadviescommissie heeft gesteld dat de stukken uit de vorige zaak (het bezwaar tegen de aan [bedrijfsnaam 1] B.V. verleende vergunningen) in deze zaak een rol spelen, zonder deze stukken aan het dossier toe te voegen.
Verder stellen zij dat de exploitatievergunning had moeten worden geweigerd omdat deze in strijd is met het bestemmingsplan en evenmin op grond van gebruiksovergangsrecht is toegestaan. Ook de nachtontheffing is ten onrechte verleend.
4.1.
De rechtbank ziet aanleiding eerst in te gaan op de kern van de zaak, namelijk de vraag of de verleende exploitatievergunning moest worden geweigerd omdat deze in strijd is met het bestemmingsplan en met name het gebruiksovergangsrecht.
Is de exploitatievergunning in strijd met het bestemmingsplan?
4.2.
De rechtbank zal eerst de regelgeving, die niet in geschil is, weergeven.
4.2.1.
Op grond van artikel 2:28, vijfde lid, aanhef en onder a, van de APV weigert de burgemeester de exploitatievergunning indien de vestiging of de exploitatie van de horeca-inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
4.2.2.
Voor de locatie van de horeca-inrichting geldt het bestemmingsplan Archipelbuurt eo. De horeca-inrichting ligt binnen de bestemming ‘Gemengd - 1’ (artikel 4.1). Op het betreffende perceel rust de functieaanduiding ‘horeca tot en met categorie 2’ (artikel 4.1, sub. g). Horeca in deze categorie betreft de categorie “middelzwaar” van de Staat van horeca inrichtingen als opgenomen in bijlage 7 bij het bestemmingsplan.
4.2.3.
Op grond van de specifieke gebruiksregel van artikel 4.5, sub. d, mogen horeca inrichtingen in de categorie “middelzwaar” en “zwaar”, die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezig waren, blijven bestaan, waarbij geldt dat:
1. Het gebruik niet mag worden vergroot ten opzichte van de omvang die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
2. De categorie-indeling van een vestiging niet verzwaard mag worden.
Verder geldt op grond van artikel 4.5, sub. e, dat het gebruik van een horeca inrichting in de categorie “zwaar” niet mag worden hervat als het gebruik langer dan een jaar is onderbroken.
4.2.4.
Staat van horeca-categorieën:
Café: het accent ligt op de verkoop van alcoholische dranken. Een dansvloer van minder dan 10 m2 is toegestaan. Bij openingstijden na 23.00 uur valt een café onder de horecacategorie zwaar.
Discotheek: Een inrichting, gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische of levende muziek op een dansvloer van meer dan 10 m2 en het verstrekken van alcoholische en niet alcoholische dranken. Dergelijke inrichtingen vallen onder de horecacategorie “zwaar”. Een club en lounge wordt met een discotheek gelijkgesteld.
Restaurant: Bij openingstijden na 23.00 uur of het schenken van alcoholische dranken valt een restaurant onder de horecacategorie middelzwaar.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de [bedrijfsnaam 5] een horeca-inrichting in de categorie zwaar is en dat deze categorie op grond van het bestemmingsplan daar niet is toegestaan. Als echter in het perceel [adres] [nummer] ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan al sprake was van zware horeca, blijft dit wel toegestaan mits het gebruik als zware horeca niet langer dan één jaar wordt onderbroken.
4.4.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 6 juni 2014 tot en met 17 juli 2014.
Wat stellen partijen over het gebruiksovergangsrecht?
4.5.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) blijkt dat op het adres [adres] [nummer] tussen 9 februari 2009 en 14 juni 2016 sprake was van een exploitatie onder de naam “ [bedrijfsnaam 2] BV.” waarbij als activiteiten zijn vermeld “Restaurant; Club; Lounge”. Verweerder heeft op een aanvraag van 18 maart 2009 aan [bedrijfsnaam 3] B.V. een exploitatievergunning verstrekt voor een alcoholhoudende horeca-inrichting (dansgelegenheid en café restaurant).
De adviescommissie heeft voorts ambtshalve het internet geraadpleegd en daarbij verschillende vermeldingen/foto’s van [bedrijfsnaam 2] aangetroffen waaruit volgt dat in de relevante periode (juni/juli 2014) aan de [adres] [nummer] een restaurant/club/discotheek was gevestigd. Deze exploitatie op de peildatum betreft - conform de Staat van horeca inrichtingen - de categorie “zwaar” en die exploitatie mag ter plaatse worden voortgezet.
4.6.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de exploitatie in de categorie zwaar op die locatie sindsdien niet langer dan een jaar onderbroken geweest. Daarbij neemt verweerder in aanmerking dat volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [1] een onderbreking van het gebruik op zichzelf nog niet betekent dat dit gebruik na de hervatting ervan voor de toepassing van het overgangsrecht niet langer is aan te merken als voortgezet gebruik. Of daarvan sprake is, hangt af van de duur en de oorzaak van de onderbreking en de door betrokkene getoonde intentie het gebruik voort te zetten. Verweerder stelt vast dat na de sluiting van [bedrijfsnaam 3] (juni 2016) binnen één jaar (mei 2017) opnieuw een exploitatievergunning is verleend aan [bedrijfsnaam 4] B.V. ten behoeve van de exploitatie van een café-restaurant/discotheek. Vervolgens heeft op 8 oktober 2018 [bedrijfsnaam 1] B.V. een exploitatievergunning aangevraagd voor een café/restaurant/discotheek, die op 12 juli 2019 is verleend en op 7 januari 2020 door verweerder is ingetrokken omdat de vergunninghouder zich niet heeft gehouden aan de vergunningvoorwaarden. Op 15 maart 2021 is de exploitatievergunning verleend aan [bedrijfsnaam 5] voor een sportcafé.
Verweerder is van oordeel dat, gelet op deze opeenvolgende exploitaties het overgangsrecht ten behoeve van zware horeca niet is komen te vervallen, omdat het gebruik als zware horeca sinds de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan niet in voor het
overgangsrecht relevante zin gewijzigd.
4.7.
Eisers stellen dat verweerder geen beroep kan doen op het specifieke gebruiksovergangsrecht van artikel 4.5. sub d en e, omdat het gebruik als zware horeca niet ononderbroken is geweest. Ook stellen zij dat het gebruik van het perceel voor zware horeca onder het oude bestemmingsplan al niet was toegestaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1.
De rechtbank geeft eisers gelijk. Bij besluit van 7 januari 2020 heeft verweerder de vergunningen aan [bedrijfsnaam 1] B.V. ingetrokken. De voorlopige voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 20 februari 2020 hiertegen door [bedrijfsnaam 1] B.V. ingediende verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. [2] [bedrijfsnaam 5] heeft haar aanvragen op 15 maart 2021 ingediend. De periode tussen 7 januari 2020 en 15 maart 2021 is langer dan een jaar. De exploitatie als horeca-inrichting in de categorie zwaar is dus langer dan een jaar onderbroken geweest. In de tekst van artikel 4.5. sub d en e van de specifieke gebruiksregels komt niet tot uitdrukking dat enkel een vrijwillige staking van de exploitatie in de categorie zwaar meebrengt het gebruik als horeca-inrichting in de categorie zwaar niet mag worden hervat. Ook stelt de rechtbank vast dat, anders dan verweerder heeft gesteld, er geen sprake is van rechtsopvolgers. De stelling van verweerder dat het gebruiksovergangsrecht is bedoeld om te voorkomen dat verweerder planschade moet vergoeden doet daaraan niet af. Ook dit blijkt niet uit de tekst van artikel 4.5. sub d en e van de specifieke gebruiksregels en verweerder heeft dit standpunt niet nader onderbouwd. Het besluit is dan ook niet voorzien van een deugdelijke motivering. Reeds daarom is het beroep gegrond.
5.2.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de exploitatievergunning en de ontheffing van de sluitingstijden is gehandhaafd. Verweerder had de exploitatievergunning moeten weigeren op grond van artikel 2:28, vijfde lid, aanhef en onder a, van de APV. Het geldende bestemmingsplan en de daarbij behorende gebruiksovergangsregels laten ter plaatse geen horeca in de categorie zwaar toe. Omdat de exploitatievergunning moest worden geweigerd had ook de aanvraag om ontheffing van de sluitingstijden geweigerd moeten worden. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door de primaire besluiten tot verlening van een exploitatievergunning aan [bedrijfsnaam 5] en tot ontheffing van de sluitingstijden te herroepen.
Aan de overige aangevoerde gronden komt de rechtbank niet toe.
5.3.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
5.4.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 41,76 aan reiskosten van eiseres 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiseres 5 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van de overige eisers gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de exploitatievergunning en de ontheffing van de sluitingsuren zijn gehandhaafd;
  • herroept de primaire besluiten van 14 mei 2021 waarbij de exploitatievergunning is verleend aan [bedrijfsnaam 5] kenmerk: BWT-00075HOR21/Exp-1) en waarbij een permanente ontheffing van de sluitingstijden is verleend aan [bedrijfsnaam 5] (kenmerk: BWT-00075HOR21);
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 1 tot een bedrag van € 41,76.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juli 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU0092