ECLI:NL:RBDHA:2023:8272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
NL23.14945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000; beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel en risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Belarussische nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 10 mei 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 2 juni 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de zaak behandeld met behulp van telehoren.

De rechtbank heeft de gronden voor de bewaring beoordeeld, waarbij de staatssecretaris zich op het standpunt stelde dat de bewaring noodzakelijk was voor het vaststellen van de identiteit of nationaliteit van de betrokkene en voor het verkrijgen van gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd om de maatregel te rechtvaardigen, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht. Eiser heeft betoogd dat de gronden niet aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht de maatregel heeft opgelegd.

De rechtbank heeft ook de belangenafweging en de mogelijkheid van een lichter middel beoordeeld. Eiser heeft aangevoerd dat zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen, maar de rechtbank oordeelt dat er geen reden is om een lichter middel toe te passen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voortvarend heeft gehandeld in de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen redenen zijn om de bewaring onrechtmatig te achten. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14945

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Belarussische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 2 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft de maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a (de a-grond) en b (de b-grond). Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de betrokkene (de a-grond). Ook stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (de b-grond). De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.2.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend is toe te passen.
2. Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag en gronden
3. Eiser stelt dat gronden 3a, 3b, 3c en 3e niet aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd. Eiser is namelijk Nederland in eerste instantie binnengekomen om asiel aan te vragen (3a). Verder heeft eiser zich niet met opzet aan het toezicht onttrokken (3b). Daarnaast wist eiser niet dat er een terugkeerbesluit aan hem is opgelegd en dat hij Nederland moest verlaten. Indien eiser dit had geweten had hij dit gedaan (3c). Ook heeft de staatssecretaris duidelijk aangegeven te geloven wie eiser is, er is daarom geen reden meer om te twijfelen aan zijn identiteit en nationaliteit (3d en 3e).
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw 2000 is opgelegd. Uit het procesdossier blijkt namelijk dat eiser op 10 mei 2023 een asielaanvraag heeft ingediend en hierop is op het moment van het sluiten van het onderzoek ter zitting nog niet door de staatssecretaris op beslist. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011, volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000 opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 4c en 4d, in samenhang bezien, voldoende grond vormen om het risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft immers verklaard niet over een geldig paspoort of visum te beschikken, zodat feitelijk juist is dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. De staatssecretaris heeft hierbij ook terecht overwogen dat het feit dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend geen verschil maakt (3a). Ook heeft eiser verklaard dat hij na zijn eerste asielaanvraag met onbekende bestemming is vertrokken (3b). Verder heeft eiser eerder, namelijk op 25 november 2022, een afwijzende beschikking ontvangen waarin aan hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaren zijn opgelegd. Uit het procesdossier blijkt dat deze beschikking naar de (toenmalige) gemachtigde van eiser is toegezonden (3c). Verder staat eiser niet ingeschreven in het basisregistratie personen en heeft hij niet op andere wijze aangetoond een vaste verblijfsplaats te bezitten (4c). Ook heeft eiser aangegeven in bezit te zijn van slechts € 70,00 en zijn geld te verdienen met bedelen waardoor kan worden aangenomen dat hij niet over voldoende middelen van bestaan beschikt (4d). De staatssecretaris heeft bij de gronden 4c en 4d ook terecht gemotiveerd dat deze gronden een onttrekkingsrisico met zich meebrengen. Uit de gronden blijkt dat er in beginsel een reëel risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. De a-grond van artikel 59b van de Vw 2000 en de overige gronden laat de rechtbank beoordeelt de rechtbank niet, nu de b-grond en de voorgaande gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Belangenafweging en lichter middel
4. Eiser stelt dat de staatssecretaris zich in het kader van de belangenafweging en het lichter middel voorafgaand aan de inbewaringstelling ervan had moeten vergewissen of eiser nog wel de Belarussische nationaliteit bezit voordat werd overgegaan tot de oplegging van de maatregel van bewaring. Eiser betoogt dat uit het meeste recente ambtsbericht over Wit-Rusland (december 2021) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat het Belarussische burgerschap automatisch verloren gaat als iemand gaat werken voor een buitenlandse overheid. Eiser heeft tijdens zijn asielprocedure aangegeven dat hij naar Oekraïne is gegaan om te werken waardoor hij niet langer de Belarussische nationaliteit bezit.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de (voor)vraag over of eiser nog wel de Belarussische nationaliteit bezit niet relevant is voor een maatregel van bewaring op grond van de b-grond van artikel 59b van de Vw 2000. De staatssecretaris is in dit kader niet gehouden om voor de oplegging van een maatregel op deze grondslag onderzoek te doen naar de uitzetbaarheid van eiser. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de belangenafweging op grond hiervan in het voordeel van eiser uit te laten vallen. Ook ziet de rechtbank hierin geen reden om een lichter middel dan de maatregel van bewaring aan eiser op te leggen.
4.2.
Verder stelt eiser dat de staatssecretaris zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende heeft betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Eiser heeft een alcoholprobleem en is hierdoor vergeetachtig. Daarnaast is eiser bang om terug te keren naar Wit-Rusland. Ook stelt eiser dat hij geen gevaar vormt voor de openbare orde en dat hij telkens als hij een afwijzing van zijn asielaanvraag heeft ontvangen, zoals in Noorwegen en Duitsland, direct het land heeft verlaten.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden bestond om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft kenbaar meegewogen dat eiser alcoholverslaafd is. Ook heeft de staatssecretaris terecht overwogen dat het feit of eiser wel of geen gevaar is voor de openbare orde en het feit dat hij Noorwegen en Duitsland na de afwijzing van zijn asielaanvraag heeft verlaten niet relevant zijn voor de oplegging van de maatregel. Van belang is of eiser een onttrekkingsrisico met zich meebrengt. Ook het feit dat eiser bang is om terug te keren naar Wit-Rusland geeft geen reden om een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid
5. De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de behandeling van de asielaanvraag van eiser nu is gebleken dat op 24 mei 2023 een nader gehoor met eiser heeft plaatsgevonden.
Conclusie
6. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffie, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.