ECLI:NL:RBDHA:2023:8281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000; rechtmatigheid van binnentreden en gebruik van handboeien

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Iraakse vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 16 mei 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en de maatregel van bewaring bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het binnentreden van de woning van de eiser niet onrechtmatig was, omdat de verbalisanten in het bezit waren van een geldige machtiging en zich voorafgaand aan het binnentreden hebben gelegitimeerd. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te kloppen of aan te bellen voordat de woning werd betreden. Daarnaast werd het gebruik van handboeien tijdens de overbrenging als voldoende gemotiveerd beschouwd, gezien de veiligheidsrisico's die de eiser met zich meebracht.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de schending van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 beoordeeld. Hoewel de rechtbank vaststelde dat er niet was voldaan aan de eisen van dit artikel, besloot zij het gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de eiser niet benadeeld was in zijn recht op gratis rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, en dat de psychische klachten van de eiser niet leidden tot de noodzaak van een lichter middel. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15150

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 2 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. Eiser heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft de maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a (de a-grond) en b (de b-grond). Indien aan de daarvoor gestelde eiser is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de betrokkene (de a-grond). Ook stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (de b-grond). De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat
eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.2.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend is toe te passen.
Voortraject
2. Eiser meent dat de staandehouding niet voldoet aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Er was dan wel een machtiging tot binnentreden en deze is ook getoond en gebruikt maar er is niet eerst geklopt voordat de verbalisanten de kamer van eiser betraden. Verder stelt eiser dat het gebruik van handboeien tijdens de overbrenging en ophouding onvoldoende is gemotiveerd. Volgens eiser blijkt nergens uit dat hij een gewelddadig persoon is. De HTL-beschikking kan niet ter onderbouwing gelden nu dit een besluit is van de staatssecretaris zelf.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het binnentreden van de woning van eiser niet onrechtmatig was en ziet geen reden voor het oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Niet in geschil is dat de verbalisanten in het bezit waren van een geldige machtiging tot binnentreden van de woning. Uit het proces-verbaal van binnentreden van 16 mei 2023, waarin de gang van zaken rond het binnentreden is opgenomen, volgt daarnaast dat de verbalisanten zich voorafgaand aan het binnentreden van de woning hebben gelegitimeerd, de machtiging hebben getoond en het doel van binnentreden hebben medegedeeld. Een en ander is vertaald door de ter plaatse aanwezige tolk Arabisch (Irakees). De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de verbalisanten gehouden waren om te kloppen of aan te bellen alvorens de woning van eiser te betreden. Verder is de rechtbank van oordeel dat uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en overdracht voldoende duidelijk blijkt waarom er bij het transport naar de plaats van verhoor gebruik is gemaakt van handboeien, namelijk in verband met de veiligheid. Ter nadere onderbouwing heeft verweerder verwezen naar het HTL besluit. Uit het door verweerder in het dossier geplaatste besluit van het COa om eiser in de HTL te plaatsen (besluit van 9 mei 2023) volgt uit het incidentenoverzicht dat eiser op 3 mei 2023 door de politie is aangehouden wegens vernieling. Uit de beschrijving van het incident volgt dat eiser met een voorwerp heeft geprobeerd in zijn pols te snijden en dat hij met zijn vuist tegen het plafond zou hebben geslagen. De beroepsgronden slagen niet.
Schriftelijke bekendmaking
3. Verder stelt eiser dat er sprake is van schending van artikel 5.3 Vb 2000 omdat eiser niet schriftelijk op de hoogte is gebracht van de redenen van zijn inbewaringstelling en van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat er niet is voldaan aan de eisen genoemd in artikel 5.3 van het Vb 2000. Uit het dossier blijkt immers niet dat aan eiser is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep in kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Er is hiermee sprake van een gebrek. De rechtbank ziet echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht aanleiding om het gebrek te passeren nu eiser beroep heeft ingediend en daarbij ook daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van gratis rechtsbijstand. Eiser is niet benadeeld. Dit betekent dat eiser ondanks het gebrek niet is verstoken van zijn recht op gratis rechtsbijstand. De rechtbank ziet in voorgaande wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Grondslag en gronden
4. Eiser stelt dat het onjuist is dat hij verschillende aliassen heeft gebruikt. Het is enkel de spelwijze die verschilt. Dat er ook verschillende geboortedata staan genoemd is volgens eiser niet relevant voor de inbewaringstelling. Verder stelt eiser dat nergens uit blijkt dat hij met onbekende bestemming is vertrokken. Ook vraagt eiser zich af wat hij nog meer had kunnen doen om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Eiser heeft een nationaliteitsverklaring overhandigd en hij verklaart eenduidig over zijn persoonsgegevens. Het is volgens eiser niet relevant wat er in het verleden is verklaard. Verder kan volgens eiser niet worden gesteld dat hij geen vaste woon- en verblijfplaats heeft omdat hij steeds in de HTL moest verblijven en hij geen kant op kon.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de a-grond van artikel 59b van de Vw 2000 is opgelegd. Voor de a-grond is vereist dat de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee bewaringsgronden voordoen. De rechtbank is van oordeel dat in het geval van eiser er onvoldoende zekerheid bestaat over de identiteit en nationaliteit omdat de nationaliteit en identiteit van eiser door de staatssecretaris nog niet zijn vastgesteld en de asielprocedure op dit moment nog loopt. Daarbij komt dat eiser bekend staat onder verschillende aliassen. De rechtbank overweegt verder dat de zware en lichte gronden 3a, 3c, 3e, 4c en 4d, in samenhang gezien en met de daarbij gegeven toelichting van de staatssecretaris, voldoende grond vormen voor het standpunt van de staatssecretaris dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Immers heeft eiser verklaard dat hij niet beschikt over een geldig grensoverschrijdingsdocument en dat hij illegaal Europa is ingereisd, zodat feitelijk juist is dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen (3a). Verder heeft eiser, namelijk op 19 mei 2022, een afwijzende beschikking op zijn asielaanvraag heeft ontvangen waarin aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaren zijn opgelegd (3c). Ook blijkt uit het procesdossier, namelijk het document ‘ID staat’ van 16 mei 2023, dat eiser verschillende geboortedata heeft opgegeven. Hierdoor is het feitelijk juist dat eiser onjuiste/tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt (3e). Verder staat eiser in Nederland niet ingeschreven in het basisregistratie personen en heeft hij ook niet op andere wijze aangetoond over een vaste woon- of verblijfplaats te beschikken. In dit kader acht de rechtbank van belang dat uit het procesdossier blijkt dat eiser meermaals de HTL heeft verlaten en weer is teruggekomen, los van wat de reden hiervoor was (4c). Ook heeft eiser verklaard op dit moment over slechts € 50,00 te beschikken waardoor kan worden aangenomen dat eiser niet over voldoende middelen van bestaan beschikt (4d). De staatssecretaris heeft ook terecht gemotiveerd dat de gronden een risico op onttrekking aan het toezicht met zich meebrengen. Nu de voorgaande gronden en de motivering daarvan voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige gronden onbesproken.
4.2.
Daarnaast heeft de staatssecretaris de maatregel eveneens op de b-grond van artikel 59b van de Vw 2000 kunnen baseren. De rechtbank stelt vast dat eiser op 13 december 2022 een asielaanvraag heeft ingediend en dat hierop nog niet is beslist. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011, volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000 opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. Uit overweging 4.1. volgt dat er in ieder geval al twee zware gronden zijn die de maatregel kunnen dragen.
Lichter middel
5. Eiser stelt dat er in verband met zijn psychische klachten een lichter middel dan de maatregel van bewaring moet worden opgelegd. Eiser heeft tijdens zijn verblijf op de HTL zichzelf in zijn pols gesneden en met zijn hoofd tegen de muur geslagen. Volgens eiser volstaat de medische zorg in het geval van eiser niet. Eiser stelt dan het toepasselijker zou zijn als hij naar een GGD instelling of naar het psychiatrisch centrum Veldzicht in Balkbrug wordt overgebracht.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden was om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. De staatssecretaris heeft in de maatregel eisers psychische problematiek kenbaar meegewogen bij de afweging of een lichter middel dan de inbewaringstelling kon volstaan. De staatssecretaris heeft zich in de maatregel terecht op het standpunt gesteld dat in het detentiecentrum de nodige medische en psychische voorzieningen beschikbaar zijn die gelijk kunnen worden gesteld aan de voorzieningen in de vrije maatschappij. Ook heeft de staatssecretaris aangegeven dat mocht de conclusie worden getrokken dat eiser meer baat heeft bij een behandeling door experts op het gebied van psychische klachten dat eiser kan worden overgeplaatst naar het psychiatrisch centrum Veldzicht. Verder is eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling bezocht door een arts in het cellencomplex in Assen.
Toestemming Openbaar Ministerie
6. Eiser stelt dat uit het dossier niet blijkt dat de Officier van Justitie (OvJ) toestemming heeft gegeven voor de voorgenomen uitzetting van eiser terwijl er uiteindelijk de mogelijkheid moet zijn tot uitzetting voordat iemand in bewaring kan worden gesteld. Eiser vindt het bijzonder dat in het verzoek om toestemming staat omschreven dat OvJ bij instemming niet hoeft te reageren.
6.1.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling is zicht op uitzetting geen voorwaarde bij een bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000 (zie de uitspraak van 6 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1552). De bewaring op deze wettelijke grondslag is immers niet gericht op uitzetting van eiser, maar op de behandeling van de asielaanvraag terwijl er sprake is van een risico op onttrekking. Alleen om die reden is niet vereist dat de OvJ voorafgaand aan deze inbewaringstelling toestemming had moeten geven voor de voorgenomen uitzetting van eiser. Op welke manier deze toestemming verloopt is in dit kader dan ook niet relevant.
Voortvarendheid
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werk aan de behandeling van de asielaanvraag van eiser nu is gebleken dat op 29 mei 2023 een aanvullend gehoor met eiser heeft plaatsvonden.
Conclusie
8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Gelet op het oordeel onder 3.1. ziet de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.