ECLI:NL:RBDHA:2023:829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
21/5123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming over ingebrekestelling en dwangsom in het kader van de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat hem geen dwangsom verschuldigd was na een ingebrekestelling. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de termijn voor het nemen van een besluit nog niet was verstreken. Eiser had op 13 maart 2021 een ingebrekestelling ingediend, maar de rechtbank stelde vast dat de uiterlijke beslisdatum op 15 maart 2021 lag. De rechtbank baseerde haar oordeel op de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en concludeerde dat verweerder niet in gebreke was. Eiser had ook aangevoerd dat hij niet was gehoord over het bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet nodig was, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5123

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: drs. F. El Idrissi)
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder(gemachtigde: mr. M. Mos).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2021 heeft verweerder gereageerd op de ingebrekestelling van eiser van 13 maart 2021. Daarbij is beslist dat verweerder geen dwangsom verschuldigd is.
Bij besluit van 14 juli 2021 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft de gedingstukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

Inleiding

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit waarom zij tot dit oordeel komt.
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat de ingebrekestelling van eiser te vroeg was, en dat verweerder daarom geen dwangsom hoeft te betalen. Voor deze beoordeling zijn de volgende feiten van belang.
3. Bij besluit van 6 november 2020 heeft verweerder aan eiser een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) toegekend voor de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Bij brief van 17 december 2020, ontvangen door verweerder op 18 december 2020, heeft eiser bezwaar ingediend tegen dit besluit. Op 10 maart 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens die zitting is het bezwaar is behandeld. Bij besluit van 4 mei 2021 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
4. Bij brief van 13 maart 2021 heeft eiser verweerder een ingebrekestelling gestuurd omdat niet op tijd op het bezwaar zou zijn beslist. Hierop heeft verweerder gereageerd zoals hierboven bij ‘Procesverloop’ is weergegeven. Eiser stelt in beroep dat verweerder op 13 maart 2021 in gebreke was, en dat hij ten onrechte niet is gehoord over het bezwaar tegen het besluit van 18 maart 2021 inzake de afwijzing van de ingebrekestelling. Verweerder is van mening dat de termijn waarbinnen op het bezwaar tegen het besluit van 6 november 2020 diende te worden beslist, op 13 maart 2021 nog niet was versteken.
Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
5.2
Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Ingevolge het derde lid van artikel 7:10 kan het bestuursorgaan de beslissing met ten hoogste zes weken verdagen.
5.3
Uit artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, in verbinding met het eerste lid, van de Awb volgt dat het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebrek is tijdig een besluit te nemen (…) en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Motivering
6. Verweerder heeft in het verweerschrift het verzendsysteem van besluiten toegelicht. Hieruit blijkt genoegzaam dat het besluit van 6 november 2020 in een batch zat die pas in de avond digitaal is verzonden naar de afdeling print- en verzendservice van Multimedia. Dit betekent dat de brief pas de eerstvolgende (werk)dag is afgedrukt en gereedgemaakt voor verzending. Tevens volgt hieruit dat de brief niet eerder dan op die (werk)dag aan Post NL is aangeboden. Daarmee heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat het besluit niet eerder dan op 7 november 2020 kan zijn verzonden, ook al staat die datum niet met een stempel op het besluit. Hiervan uitgaande begon de bezwaartermijn op 8 november 2020 en eindigde deze op 19 december 2020. Dit was een zaterdag, zodat de termijn volgens de regels van de Algemene termijnenwet werd verlengd tot en met 21 december 2020. Bij de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift op 18 december 2020 heeft verweerder direct de termijn van zes weken waarbinnen op het bezwaar diende te worden beslist, met zes weken verlengd. Dit betekent dat de termijn waarbinnen op het bezwaar diende te worden beslist, twaalf weken na 22 december 2020 (dat was de dag na die waarop de termijn voor het indienen van bezwaar verstreek) afliep. De uiterlijke beslisdatum was 15 maart 2021, en niet 13 maart 2021 zoals verweerder heeft gesteld. Voor de beoordeling van de vraag of verweerder in gebreke was maakt dit geen verschil. De ingebrekestelling van eiser van
13 maart 2021 was in elk geval te vroeg. Verweerder was op die datum niet in gebreke. Het betoog van eiser slaagt niet.
7. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder niet op het bezwaar heeft kunnen beslissen zonder de Adviescommissie bezwaarschriften te raadplegen. Ook vindt eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord over het bezwaar. Deze beroepsgronden slagen evenmin.
8. Verweerder heeft in het verweerschrift terecht verwezen naar artikel 17 van de Regeling behandeling bezwaarschriften (hierna: de Regeling), waarin is bepaald dat verweerder categorieën van bezwaarschriften kan aanwijzen waarbij kan worden afgezien van het horen en adviseren door de Adviescommissie bezwaarschriften en waarbij het horen ambtelijk plaatsvindt. Met het Aanwijzingsbesluit ambtelijk horen bezwaarschriften is hieraan uitvoering gegeven. In artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit is bepaald dat als categorie bezwaarschriften als bedoeld in artikel 17 van de Regeling wordt aangewezen: bezwaarschriften tegen besluiten inzake ingebrekestellingen op basis van paragraaf 4.1.3.2 van de Awb. Voor de behandeling van het bezwaar van eiser hoefde verweerder derhalve niet de Adviescommissie bezwaarschriften te raadplegen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het ambtelijk horen heeft kunnen afzien, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Om tot het bestreden besluit te komen was redelijkerwijs geen nader onderzoek in de vorm van horen nodig.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 van de Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.