5.3Uit artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, in verbinding met het eerste lid, van de Awb volgt dat het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebrek is tijdig een besluit te nemen (…) en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift het verzendsysteem van besluiten toegelicht. Hieruit blijkt genoegzaam dat het besluit van 6 november 2020 in een batch zat die pas in de avond digitaal is verzonden naar de afdeling print- en verzendservice van Multimedia. Dit betekent dat de brief pas de eerstvolgende (werk)dag is afgedrukt en gereedgemaakt voor verzending. Tevens volgt hieruit dat de brief niet eerder dan op die (werk)dag aan Post NL is aangeboden. Daarmee heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat het besluit niet eerder dan op 7 november 2020 kan zijn verzonden, ook al staat die datum niet met een stempel op het besluit. Hiervan uitgaande begon de bezwaartermijn op 8 november 2020 en eindigde deze op 19 december 2020. Dit was een zaterdag, zodat de termijn volgens de regels van de Algemene termijnenwet werd verlengd tot en met 21 december 2020. Bij de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift op 18 december 2020 heeft verweerder direct de termijn van zes weken waarbinnen op het bezwaar diende te worden beslist, met zes weken verlengd. Dit betekent dat de termijn waarbinnen op het bezwaar diende te worden beslist, twaalf weken na 22 december 2020 (dat was de dag na die waarop de termijn voor het indienen van bezwaar verstreek) afliep. De uiterlijke beslisdatum was 15 maart 2021, en niet 13 maart 2021 zoals verweerder heeft gesteld. Voor de beoordeling van de vraag of verweerder in gebreke was maakt dit geen verschil. De ingebrekestelling van eiser van
13 maart 2021 was in elk geval te vroeg. Verweerder was op die datum niet in gebreke. Het betoog van eiser slaagt niet.
7. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder niet op het bezwaar heeft kunnen beslissen zonder de Adviescommissie bezwaarschriften te raadplegen. Ook vindt eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord over het bezwaar. Deze beroepsgronden slagen evenmin.
8. Verweerder heeft in het verweerschrift terecht verwezen naar artikel 17 van de Regeling behandeling bezwaarschriften (hierna: de Regeling), waarin is bepaald dat verweerder categorieën van bezwaarschriften kan aanwijzen waarbij kan worden afgezien van het horen en adviseren door de Adviescommissie bezwaarschriften en waarbij het horen ambtelijk plaatsvindt. Met het Aanwijzingsbesluit ambtelijk horen bezwaarschriften is hieraan uitvoering gegeven. In artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit is bepaald dat als categorie bezwaarschriften als bedoeld in artikel 17 van de Regeling wordt aangewezen: bezwaarschriften tegen besluiten inzake ingebrekestellingen op basis van paragraaf 4.1.3.2 van de Awb. Voor de behandeling van het bezwaar van eiser hoefde verweerder derhalve niet de Adviescommissie bezwaarschriften te raadplegen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het ambtelijk horen heeft kunnen afzien, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Om tot het bestreden besluit te komen was redelijkerwijs geen nader onderzoek in de vorm van horen nodig.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.