ECLI:NL:RBDHA:2023:83

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
AWB 22/3739
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling eigen bijdrage voor opvang asielzoeker en meldplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 januari 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (Coa) waarin werd vastgesteld dat eiseres een eigen bijdrage van € 5.803,33 verschuldigd was voor haar opvang. Eiseres, die sinds april 2018 in een opvangvoorziening verblijft, had op 17 juni 2022 beroep ingesteld tegen het besluit van 11 april 2022. Dit besluit werd op 15 november 2022 vervangen door een nieuw besluit, waartegen eiseres ook beroep instelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk was, omdat eiseres tijdig had gereageerd na ontvangst van het besluit.

De rechtbank heeft vervolgens de argumenten van eiseres beoordeeld. Eiseres betoogde dat zij niet tijdig op de hoogte was gesteld van de terugvordering en dat persoonlijke omstandigheden niet in het besluit waren meegewogen. Ook stelde zij dat de dwangsommen die zij van de IND had ontvangen niet als vermogen moesten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de dwangsommen wel degelijk als vermogen moesten worden beschouwd bij de vaststelling van de eigen bijdrage, en dat eiseres niet had voldaan aan haar meldplicht met betrekking tot haar financiële situatie.

De rechtbank concludeerde dat verweerder zorgvuldig had gehandeld en dat eiseres voldoende gelegenheid had gekregen om haar zienswijze naar voren te brengen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 22/3739
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], eiseres,

gemachtigde: mr. M. Taheri
en

Het bestuur van het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (Coa), verweerder,

gemachtigde: mr. D. Berben.

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2022 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres een eigen bijdrage is verschuldigd in de kosten van haar opvang van € 5.803,33.
Eiseres heeft op 17 juni 2022 tegen dit besluit beroep ingesteld.
Op 15 november 2022 heeft verweerder het besluit van 11 april 2022 vervangen door een nieuw besluit.
Verweerder heeft op 24 november 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres verblijft sinds april 2018 in een opvangvoorziening van verweerder. In september 2021 heeft de IND [1] een dwangsom van € 15.000 aan eiseres betaald in verband met het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Volgens verweerder beschikt eiseres met de uitbetaling van de dwangsom over eigen vermogen groter dan de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de PW. [2] Daarom moet zij aan verweerder een eigen bijdrage betalen voor de kosten van haar opvang. [3] Verweerder heeft deze eigen bijdrage aan de hand van de Reba [4] berekend en bij besluit van 11 april 2022 vastgesteld op € 5.803,33. Bij besluit van 15 november 2022 heeft verweerder een nieuw besluit genomen. Dit besluit vervangt het besluit van 11 april 2022. Gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht ziet het door eiseres ingestelde beroep ook op dit nieuwe besluit (het bestreden besluit).
Ontvankelijkheid van het beroep
2. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat uit de stukken in het dossier blijkt dat het besluit van 11 april 2022 pas op 16 juni 2022 in het bezit van eiseres is gekomen. Niet is gebleken dat dit besluit eerder is bekendgemaakt. Nu het beroep binnen vier weken na 16 juni 2022 is ingesteld, is het beroep ontvankelijk.
Gronden van beroep
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Te laat is kenbaar gemaakt dat een terugvordering plaats zou vinden. Op dat moment was eiseres al niet meer in het bezit van het bedrag dat aan haar was uitbetaald door de IND. Daarnaast zijn er persoonlijke omstandigheden geweest waar verweerder niet naar heeft gevraagd en welke niet zijn meegewogen in het bestreden besluit. Verweerder heeft zich ook niet aan zijn onderzoeksplicht gehouden door niet vast te stellen wat de schulden en verplichtingen van eiseres waren. Ter zitting heeft eiseres zich verder op het standpunt gesteld dat zij wel is gehoord, maar dat dit niet zorgvuldig genoeg is geweest. Tevens heeft zij zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de dwangsommen die zij van de IND heeft ontvangen niet als vermogen kunnen worden aangemerkt. De dwangsommen zijn volgens haar immateriële schadevergoeding vanwege het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Van haar kon dan ook niet worden verwacht dat zij deze dwangsom als vermogen beschouwde dat gemeld had moeten worden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het vermogen van eiseres
4. In de artikelen 5 en 7 van de Reba is bepaald wat wel en niet tot de middelen en het vermogen van de asielzoeker moet worden gerekend. De rechtbank stelt vast dat in voornoemde bepalingen niet (expliciet) is opgenomen dat dwangsommen niet worden gerekend tot de middelen of het vermogen van de asielzoeker. De Afdeling [5] heeft in haar uitspraak van 8 juli 2020 bepaald dat een dwangsom niet in de plaats komt van een schadevergoeding. [6] Daarbij heeft de Afdeling verwezen naar kamerstukken, [7] waarin staat dat de dwangsom tot doel heeft het bestuursorgaan te prikkelen tijdig te beslissen, terwijl schadevergoeding is bedoeld als genoegdoening voor de betrokkene. Daarom heeft verweerder de dwangsom terecht niet aangemerkt als, of gelijkgesteld met, een schadevergoeding. De dwangsom moet dus worden aangemerkt als vermogen voor de vaststelling van de eigen bijdrage.
Meldplicht
5. In artikel 20, eerste lid, van de Rva [8] staat dat de asielzoeker verplicht is onverwijld uit eigen beweging, of op verzoek van het COa, mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op verstrekkingen, het geldend maken van het recht op verstrekkingen, de duur van verstrekkingen of de hoogte van de toelagen die aan hem worden betaald.
6. Vaststaat dat eiseres op 9 augustus 2018 een rechten- en plichtendocument heeft ondertekend in de Farsi taal. Daarin staat onder andere
“U verklaart niet te beschikken over een vermogen (groter dan € 5.895 voor een alleenstaande of € 11.790 voor een gezin) en u heeft geen inkomsten hoger dan de bijstandsnorm. Wanneer zich in uw vermogen of inkomsten wijzingen voordoen, dan dient u dit te melden bij het COA.”In dit document staat ook dat eiseres verklaart de taal waarin het document is geschreven voldoende te beheersen om de betekenis en de inhoud ervan voldoende te (kunnen) begrijpen, dat de aanwezigheid van een tolk niet is vereist en dat ze tekent voor akkoord. Nu eiseres dit document heeft ondertekend, mag worden aangenomen dat zij met de inhoud ervan bekend was. Verder is niet gemotiveerd betwist dat verweerder sinds 18 juni 2020 via de website mycoa.nl voorlichting geeft over de verplichting van een eigen bijdrage als sprake is van eigen vermogen of regelmatige inkomsten. De rechtbank volgt dan ook niet de stelling van eiseres dat zij niet heeft hoeven begrijpen dat zij de plicht had de ontvangst van de dwangsom te melden.
7. Door geen melding te maken van de ontvangen dwangsom, heeft eiseres niet voldaan aan haar wettelijke verplichting om gegevens te verstrekken. Verweerder hoefde eiseres dus niet in de gelegenheid te stellen om een zienswijze naar voren te brengen. [9]
Zorgvuldigheid en onderzoeksplicht
8. Ondanks het ontbreken van een verplichting om een zienswijze te vragen, staat vast dat eiseres op 24 maart 2022 een vooraankondiging heeft ontvangen, dat op 31 maart 2022 een zienswijzegesprek heeft plaatsgevonden en dat de zienswijzen van 4 april 2022 en 17 juni 2022 beide zijn meegenomen in de aanvullende besluitvorming (het bestreden besluit). De niet onderbouwde stelling van eiseres dat het horen niet zorgvuldig genoeg is geweest wordt niet gevolgd, nu niet is gebleken van enige onzorgvuldigheid aan de kant van verweerder. In het gesprek op 31 maart 2022 heeft eiseres verklaard dat ze driemaal geld heeft overgemaakt aan haar vriendje. In het gesprek op 4 april 2022 heeft eiseres meegedeeld dat zij de reisagent, verblijfskosten bij andere mensen en advocaatkosten heeft moeten betalen. Eiseres is vervolgens in de gelegenheid gesteld om uiterlijk zeven dagen na dit gesprek bewijsstukken in te dienen. Tijdens het gesprek op 17 juni 2022 heeft eiseres verklaard dat haar vriend haar geld zou beheren en haar geld heeft uitgegeven. Nu er diverse gesprekken met eiseres hebben plaatsgevonden, eiseres de gelegenheid heeft gekregen om onderbouwende stukken in te dienen en zij de mogelijkheid heeft gehad contact met haar advocaat te zoeken, heeft verweerder zorgvuldig gehandeld.
9. Anders dan eiseres heeft gesteld, heeft zij voldoende de gelegenheid gekregen om informatie te verschaffen over haar eventuele schulden en verplichtingen. Zij heeft na de vooraankondiging van 24 maart 2022 twee keer tijdens een gesprek haar zienswijze kunnen geven op het voornemen om de eigen bijdrage op te leggen. Zij heeft tijdens deze gesprekken ook informatie gegeven over haar financiële verplichtingen. De rechtbank stelt vast dat eiseres wisselend heeft verklaard over deze financiële verplichtingen. Vervolgens heeft zij gedurende zeven dagen de gelegenheid gekregen om haar stellingen daarover te onderbouwen. Daarna heeft nog een gesprek plaatsgevonden op 17 juni 2022. De beroepsgrond dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht, treft dan ook geen doel.
Slotsom
10. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, op 3 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
2.Participatiewet.
3.Zie artikel 20, tweede lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva).
4.Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Kamerstukken II 2005/06, 29 934 en 30 435, nr. 19, bladzijde 2 en 10.
8.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
9.Dit volgt uit artikel 4:8, tweede lid, van de Awb.