ECLI:NL:RBDHA:2023:8301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
22_2808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake boetebesluit Wet op de Kansspelen

Op 2 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen verzoekster, een B.V. gevestigd in België, en de Raad van Bestuur van de Kansspelautoriteit. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een boetebesluit van 4 april 2023, waarbij haar een bestuurlijke boete van € 400.000,- was opgelegd wegens overtreding van de Wet op de Kansspelen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was en het besluit niet evident onrechtmatig was. Verzoekster had reclame- en wervingsactiviteiten gericht op jongvolwassenen uitgevoerd, wat volgens de Kansspelautoriteit in strijd was met de wet. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitleg van de wet door de autoriteit niet onterecht was en dat de bezwaren van verzoekster tegen de hoogte van de boete in de bezwaarfase behandeld konden worden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2808

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 juni 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., te [vestigingsplaats], België, verzoekster

(gemachtigde: mr. S.H. van der Veldt en mr. J.L. Vissers),
en

de raad van bestuur van de Kansspelautoriteit

(gemachtigde: mr. P.B. Thiemann en mr. K. Hollemans).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2023 (het boetebesluit) heeft verweerder aan verzoekster een bestuurlijke boete van € 400.000,- opgelegd wegens overtreding van de Wet op de Kansspelen (Wok).
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij e-mail van 19 april 2023 de voorzieningenrechter laten weten dat het besluit wordt opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het verzoek is op 22 mei 2023 ter zitting behandeld, samen met het verzoek met zaaknummer SGR 23/2809, inzake het besluit van verweerder tot openbaarmaking van het boetebesluit. In beide zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
Verzoekster heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door [naam 1], directeur bij verzoekster, en [naam 2], bedrijfsjurist bij verzoekster. Verzoekster is bijgestaan door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoekster heeft een vergunning om online gokspellen te mogen aanbieden op de Nederlandse markt. Toezichthouders van verweerder hebben vastgesteld dat verzoekster in de periode 12 oktober 2021 tot en met 15 maart 2022 wervings- en reclameactiviteiten voor kansspelen heeft gericht op personen in de leeftijdscategorie tussen de 18 en 24 jaar. Verweerder stelt dat verzoekster daarmee de Wet op de kansspelen heeft overtreden en heeft daarom aan haar een boete opgelegd van € 400.000,-. [1] De boete bestaat uit een basisbedrag van € 350.000,- en is verhoogd omdat de strategie lange tijd onderdeel is geweest van de bedrijfsvoering. Verzoekster is het niet eens met het boetebesluit en heeft de voorzieningenrechter verzocht het boetebesluit te schorsen tot het moment dat verweerder heeft beslist op haar bezwaar.
Wat vindt verzoeker?
3. Verzoekster ontkent niet dat zij reclame e-mails aan jongvolwassenen in de leeftijd 18 tot 24 jaar heeft verstuurd, maar betwist dat daarvoor een boete mocht worden opgelegd op grond van het volgende. Verweerder legt de wettelijke bepaling op basis waarvan zij als overtreder is aangemerkt veel te ruim uit. Verzoekster heeft algemene reclame
e-mails verzonden, en deze berichten waren niet specifiek op jongvolwassenen gericht. Volgens de wettelijke bepaling mag zij wervings- en reclameactiviteiten niet ‘richten op’ personen in de leeftijdscategorie tussen 18 en 24 jaar, maar van haar kan hooguit worden gezegd dat zij haar activiteiten heeft ‘gericht aan’ jongvolwassenen. Omdat deze bepaling voor meerdere uitleg vatbaar is, is de oplegging van de boete in strijd met het lex certa- en het legaliteitsbeginsel. Ook kleven er motiveringsgebreken aan het besluit omdat verweerder selectief gebruik maakt van citaten uit de toelichting, en zij daarmee een vertekend beeld geeft. Verweerder had de kansspelenmarkt bovendien op zijn uitleg van de wetsbepaling moeten wijzen, zeker omdat de e-mails zijn verzonden net na opening van de markt voor online kansspelen in Nederland. Ook bij andere kansspelaanbieders bestaat er namelijk onduidelijkheid over de uitleg van de bepaling. Tot slot is het boetebedrag onredelijk hoog. Illegale diensten die opereren zonder vergunning komen in verhouding beter met overtredingen weg dan verzoekster, terwijl zij de intentie heeft zich legaal te gedragen (kanalisatieargument).
Het oordeel van de voorzieningenrechter
4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. [2] Voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld, moet eerst worden beoordeeld of er sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelt dat hiervan geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
5. De door verzoekster aangedragen belangen zijn van financiële aard, en dit vormt in de regel onvoldoende reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit is anders indien betaling van de boete zal leiden tot een acute financiële noodsituatie. Uit de door verzoekster overgelegde stukken is hiervan echter onvoldoende gebleken. Zoals verweerder terecht heeft betoogd geven de overgelegde financiële stukken geen volledig beeld over de financiële positie van verzoekster, geven de stukken evenmin inzicht over de positie van verzoekster binnen het (internationale) concern waar zij deel van uitmaakt en zijn de stukken niet opgemaakt door een onafhankelijke accountant. De kale stelling van verzoekster dat het uitkopen van een aandeelhouder en de eerder door verweerder opgelegde boete maken dat de continuïteit van het bedrijf ernstig in het geding is, is ontoereikend. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat het voor verzoekster mogelijk is om een betalingsregeling met verweerder te treffen, en dat verzoekster tot nu toe heeft nagelaten om hierover met verweerder in gesprek te treden.
6. Als er geen sprake is van een spoedeisend belang, kan de door verzoekster gevraagde voorziening toch worden getroffen als het besluit evident onrechtmatig is. Daarmee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in een bodemprocedure in stand zal blijven.
7. De voorzieningenrechter is, anders dan verzoekster, van oordeel dat er van evidente onrechtmatigheid geen sprake. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat verzoekster reclame- en wervingsactiviteiten heeft gericht op jongvolwassenen. De uitleg van verweerder dat een oordeel over de inhoud en het gekozen medium van de activiteiten er enkel toe doet als het gaat om ongeadresseerde reclame, zoals een reclamebord langs de weg, kan de voorzieningenrechter volgen. Omdat er hier sprake is van geadresseerde reclame aan onder andere jongvolwassenen in de vorm van e-mails, richten de activiteiten zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter (ook) op deze groep. Er kan dan ook niet worden gezegd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de Wok is overtreden. Verder ziet de voorzieningenrechter in de bezwaren tegen de hoogte van de boete geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. De discussie hierover kan in de bezwaarfase worden gevoerd.
Conclusie
8. Nu geen sprake is van een spoedeisend belang en er ook geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit, bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 4a, tweede lid, in samenhang met artikel 35a van de Wet op de kansspelen in samenhang met artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a, van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen (Bwrvk).
2.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.