In deze zaak heeft verzoekster, een B.V. uit een onbekende vestigingsplaats, een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Dit verzoek volgde op een besluit van 6 maart 2023, waarbij de gemeente besloot een verbeurde dwangsom van € 5.000,- in te vorderen. Verzoekster maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld. In zijn overwegingen benadrukt hij dat indien iemand een verzoek om voorlopige voorziening indient, het noodzakelijk is om griffierecht te betalen. Indien het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, kan de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk verklaren, tenzij het niet betalen aan de betrokkene niet kan worden toegerekend.
Verzoekster ontving op 14 april 2023 een aangetekende nota waarin zij werd verzocht het griffierecht te betalen. Er werd aangegeven dat als de betaling niet binnen twee weken zou plaatsvinden, het verzoek niet-ontvankelijk verklaard zou worden. De voorzieningenrechter constateert dat verzoekster het griffierecht niet heeft voldaan en dat de termijn inmiddels is verstreken. Bovendien heeft verzoekster geen redenen aangedragen voor het uitblijven van de betaling. Daarom verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, en is openbaar uitgesproken op 19 mei 2023. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, conform de artikelen 8:83 en 8:82 van de Algemene wet bestuursrecht.