ECLI:NL:RBDHA:2023:8309

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
23_2684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake cursus rijgedrag door taxichauffeur

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een taxichauffeur, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, dat hem verplichtte een cursus over verantwoord rijgedrag te volgen. Indien verzoeker deze cursus niet zou volgen, zou hij zijn rijbewijs verliezen. Verzoeker stelde dat hij de kosten van de cursus niet kon dragen, wat zijn spoedeisend belang vormde.

De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er onvoldoende sprake was van onverwijlde spoed. Een financieel belang alleen is in de regel niet voldoende om een voorlopige voorziening te treffen. De rechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een acute financiële noodsituatie die een uitzondering op deze regel rechtvaardigde. Bovendien had verweerder verzoeker de mogelijkheid geboden om een betalingsregeling te treffen.

Daarnaast overwoog de voorzieningenrechter dat, zelfs als er geen spoedeisend belang was, de gevraagde voorziening alleen kan worden getroffen als het besluit evident onrechtmatig is. De rechter vond geen reden om te twijfelen aan het besluit van verweerder, aangezien het rijgedrag van verzoeker door de verbalisant was waargenomen en de wettelijke bepalingen dwingendrechtelijk zijn. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2684

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 mei 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

(gemachtigde: mr. E. van Pernis-van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2023 heeft verweerder besloten dat verzoeker een cursus over verantwoord rijgedrag moet volgen. Als verzoeker de cursus niet volgt zal hij zijn rijbewijs kwijtraken.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten. [1]

Overwegingen

1. Om een voorlopige voorziening te kunnen treffen moet er sprake zijn van onverwijlde spoed. [2]
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiervan onvoldoende sprake is. Verzoeker is taxichauffeur en geeft aan dat zijn spoedeisend belang is gelegen in dat hij de kosten van de aan hem opgelegde cursus niet kan dragen met als gevolg dat zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard en hij zijn beroep niet meer kan uitoefenen. In de regel vormt een financieel belang onvoldoende reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dat er sprake is van een dusdanig acute financiële noodsituatie zodat op deze hoofdregel een uitzondering zou moeten worden gemaakt, is uit de door verzoekster overgelegde stukken niet gebleken. Daarnaast is verzoeker door verweerder in de gelegenheid is gesteld om een betalingsregeling te treffen.
3. Als er geen sprake is van een spoedeisend belang, kan de door verzoekster gevraagde voorziening toch worden getroffen als het besluit evident onrechtmatig is. Daarmee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in een bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiervan geen sprake van is. Er bestaat geen reden om te twijfelen aan het door de verbalisant waargenomen rijgedrag waarop verweerder zijn besluit heeft gebaseerd. Daarnaast is de wettelijke bepaling die hier van toepassing dwingendrechtelijk van aard, zodat verweerder was gehouden de cursus aan verzoeker op te leggen en er in beginsel geen ruimte is voor een belangenafweging. [3]
4. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 131 van de Wegenverkeerswet in samenhang met artikel 14, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.